Ruwe bies, ook wel 'zoute bies' genoemd, is een hoge zomerbloeier met een blauwachtige tint en een taaie wortelstok. De plant heeft een meestal lagere stengel dan Mattenbies en draagt vaak maar één blad. De bloeiwijze is vaak compact en minder opvallend dan die van Mattenbies. Ruwe bies groeit voornamelijk in brak water en kan niet langdurig in volledig zeewater overleven. Ze vormt een belangrijke rol in het verlanden van kustgebieden en kan zich ook goed handhaven in zoetwatergetijdengebieden en in drassige graslanden. In brakwatergebieden, zoals rond Amsterdam, is Ruwe bies een belangrijke soort die specifieke vegetaties creëert, die na verloop van tijd verzuren en overgaan in heideachtige vegetaties. In dergelijke gebieden kan Ruwe bies bijdragen aan een rijke plantengroei, afhankelijk van het maaibeheer en de begrazing.
Ruwe bies is een Euraziatische soort van de gematigde klimaatzones. In Europa is ze vooral te vinden in de kustgebieden van West-, Midden- en zuidelijk Noord-Europa. In Midden-, Oost- en Zuidoost-Europa en verder oostwaarts komt ze ook ver landinwaarts voor. In België is ruwe bies vrijwel beperkt tot Vlaanderen. In Wallonië waren er vroeger een tiental groeiplaatsen. Nu is de soort er met verdwijning bedreigd (SAINTENOY- SIMON 1999).
In Vlaanderen is ruwe bies vrij zeldzaam. De toename van het aantal hokken tegenover de eerste kartering is toe te schrijven aan de betere verkenning van de aquatische milieus. Toch heeft de soort een negatieve trendindex. Het globale verspreidingspatroon bleef gelijk in de beide karteerperioden: ruwe bies is vooral een poldersoort, maar tijdens de tweede kartering is het aantal waarnemingen in het binnenland toegenomen (Kempen en Zand- en Zandleemstreek). Historische groeiplaatsen (vooral negentiende-eeuws herbarium) uit de Leemstreek werden niet meer bevestigd na 1939. Binnen de kustpolders is er een zekere differentiatie: de soort is zeldzamer in de westelijke polders en verdween uit relatief veel hokken van het centrale gedeelte. Het is niet duidelijk of dat te maken heeft met een achteruitgang van de waterkwaliteit, dan wel met ingrepen op landschapsniveau. Langs de Schelde werd ruwe bies in de laatste decennia vaak als natuurlijke oeverversteviging aangeplant (HOFFMANN et al. 1996).
Ruwe bies, of Steenbies, bij biezentelers bekend als 'zoute bies', is een hoge tot zeer hoge, sterk blauw getinte zomerbloeier met een geelbruine, taaie wortelstok, die zowel op aftakkingspunten als daartussen beworteld is. De meestal rolronde stengel blijft gemiddeld lager dan bij Mattenbies, is aan de voet vaak knotsvormig verdikt en draagt geen of slechts één volledig blad. De scheden vertonen weinig of geen neiging tot rafelen. De schijnbaar zijdelingse bloeiwijze is vaak kleiner dan bij Mattenbies, dikwijls ineengedrongen tot een kluwen. De aren komen in hoofdzaak met die van Mattenbies overeen, maar zijn roder van tint doordat de kafjes geheel met rode wratjes bezet zijn. De stijl heeft, althans bij de meerderheid van de bloemen, twee stempels. Het platbolle nootje is hoogstens tweeëneenhalve millimeter lang.
Ruwe bies komt voor in gematigde en warmere streken van het noordelijk halfrond; op het zuidelijk halfrond worden nauw verwante vormen aangetroffen. In Nederland is zij vrij algemeen in een ongeveer vijftig kilometer brede zone langs de Noordzeekust, voorts aan en nabij het IJsselmeer en langs de rivieren in Midden-Nederland. In de rest van het land treedt zij sporadisch op. De teelt van deze plant is hiervoor samen met die van Mattenbies besproken.
Ruwe bies is in de eerste plaats een brakwater-oeverplant, al komt zij ook wel in zoet water voor. Langdurig verblijf in onverdund zeewater verdraagt zij niet. Zij kan onder water kiemen, maar daalt niet zo diep in het water af als Mattenbies, aangezien de jonge planten zich alleen verder kunnen ontwikkelen als ze met hun bladeren boven het wateroppervlak uit weten te groeien. Ze vormen eerst vier bladeren voordat een stengel wordt gevormd. In standplaats komt Ruwe bies voor een aanzienlijk deel met Heen overeen, al is haar zouttolerantie geringer. Zij treedt als oeverplant en verlandingspionier op in plassen, vaarten en sloten in het kustgebied, ook veel in duinplassen. Vergeleken met Mattenbies kan zij veel langer standhouden in gesloten begroeiingen.
Ook dringt zij vanaf de oever wel met haar wortelstokken in aangrenzend drassig grasland binnen. Op strandvlakten is zij beperkt tot plasjes en slenken waar zich een groot deel van het jaar regenwater en water uit naburige duinen verzamelt, en waar alleen bij winterse stormen zeewater kan komen. Vóór de afsluiting in 1932 was de Zuiderzee te zout voor deze plant; na 1932 ontstond aanvankelijk een brakwatermilieu dat haar de kans gaf zich sterk uit te breiden, en nu het IJsselmeerwater geheel is verzoet, weet zij zich plaatselijk te handhaven. Een belangrijke biotoop voor Ruwe bies buiten het brakke gebied wordt gevormd door het zoetwatergetijdengebied, waar zij met name op laaggelegen, bij eb slechts kort droogvallende slikplaten groeit. Hier bereikt zij aanzienlijk grotere afmetingen dan elders, tot meer dan twee, soms bijna drie meter. De desbetreffende vorm staat bekend als 'basterdbies'. Verder landinwaarts treedt Ruwe bies hier en daar op langs klei-, leem- en zandputten met basisch water. In de noordoosthoek van Zuid-Limburg is zij recent verschenen in bermgreppels van gepekelde autowegen en op plekken waar mijnslik is gestort.
Kraggen en scharnieren op basis van Ruwe bies
In Noord-Hollandse brakwatergebieden, zoals Waterland en de Zaanstreek, treedt Ruwe bies op als ruggengraat van de verlanding. In sloten en andere ondiepe wateren en langs de oever van plassen kan zij zich in hoog tempo vestigen en een kragge (met de waterspiegel op en neer gaande mat) vormen. In afgesloten water met sterk wisselend peil ontstaat een biezenvegetatie met een ondergroei van Fioringras (Agrostis stolonifera) en met soorten van nat, zeer voedselrijk, wisselvallig milieu zoals Blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus), Veerdelig tandzaad (Bidens tripartita), Greppelrus (Juncus bufonius), Veenwortel (Polygonum amphibium) en Melden (Atriplex spp.). Uit dergelijke biezenvegetaties ontwikkelt zich hoog opgaand rietland met ruigteplanten als Harig wilgeroosje (Epilobium hirsutum) en Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum).
In open water komt een veel belangwekkender en voor het genoemde gebied specifieke verlandingsreeks voor, die min of meer parallel loopt aan de ontwikkeling van rietland. Op de door Ruwe bies gevlochten kragge vestigen zich allereerst Kleine watereppe (Berula erecta) en Moeraswalstro (Galium palustre). Gaandeweg wordt de bodem door afgestorven plantedelen opgehoogd en kunnen zich mossen vestigen: alledaagse slaapmossen zoals Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata), en ook enkele levermossen: Parapluutjesmos (Marchantia polymorpha), Lippenmos (Chiloscyphus polyanthos) en Veenpellia (Pellia neesiana). Tevens verschijnen hooilandplanten als Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Gevleugeld hertshooi (Hypericum quadrangulum), Kale jonker (Cirsium palustre) en Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa), alsmede Waternavel (Hydrocotyle vulgaris), Kamvaren (Dryopteris cristata) en Smalle stekelvaren (D. carthusiana). Gewoonlijk worden dergelijke vegetaties jaarlijks gemaaid. Wat sneller dan in rietlanden treedt oppervlakkige verzuring op. Deze leidt tot vestiging van Veenmossen (Sphagnum spp.), die worden vergezeld door andere mossen van zuur milieu, waaronder Elzenmos (Pallavicinia lyellii). Andere verzuringsindicatoren die nu hun intrede doen, zijn Moerasviooltje (Viola palustre), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) en als grote bijzonderheid Veenmosorchis (Hammarbya paludosa). Ook de oranje vorm van het Vuurzwammetje (Hygrocybe miniata var. mollis) verschijnt in dit stadium. Bij voortgezet maaibeheer en verdergaande verzuring krijgen de Veenmossen gezelschap van Haarmossen (Polytrichum spp.), die vooral bij verdroging al gauw de hoofdrol in het mosdek gaan spelen en andere mossen in verdrukking brengen. Veel van de eerder genoemde vaatplanten verdwijnen nu, terwijl Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Zompzegge, Zwarte zegge, Kruipganzerik (Potentilla anglica), Tormentil (Potentilla erecta), Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora) en bij verdroging Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata) verschijnen. Tenslotte vestigt zich Kraaihei (Empetrum nigrum), soms ook Ericaceae.
Ruwe bies is in dit heidestadium van de kragge-ontwikkeling nog steeds aanwezig, maar niet vitaal meer: haar laagblijvende halmen staan ver uit elkaar. Wordt het maaien gestaakt, dan ontwikkelt de vegetatie zich via een stadium met Riet en andere grassen, Stekelvarens en opslag van Zachte berk (Betula pubescens) tot Berkenbroekbos.
De kraggen waarvan Ruwe bies de grondslag legt, grenzen gewoonlijk aan grasland. Opmerkelijk soortenrijk is vaak de 'scharnierzone', waar de kragge aan het grasland vastgegroeid is. Bij hoge waterstand komt deze onder water, in tegenstelling tot de kragge zelf, die gaat drijven. Voorwaarde voor soortenrijkdom is wel dat het grasland slechts matig begraasd wordt, of in gebruik is als hooiland met voor- of nabeweiding. In de scharnierzone kunnen dan, behalve Ruwe bies, onder meer voorkomen Moeraszoutgras (Triglochin palustris), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Waterpunge (Samolus valerandi), Fioringras, Zomprus (Juncus articulatus), Zilte rus (J. gerardi), Slanke waterbies, Zompvergeet-mij-nietje (Myosotis laxa), Valse voszegge, Kleine leeuwetand (Leontodon saxatilis) en Schraalland- en Moeraspaardebloem (Taraxacum nordstedtii en palustre). De begrazingsinvloed strekt zich vaak ook enigermate tot in de kragge uit, die haar soortenrijkdom vaak langer blijkt te behouden als ze af en toe door een herkauwer wordt bezocht. De scharnierzone tussen Biezen-veenmos-kragge en hooiland kan soorten herbergen als Blauwe zegge, Hazezegge, Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens) en Orchideeën, waaronder Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata) en althans tot voor kort ook Harlekijn (Orchis morio).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Ruwe bies is nauw verwant met mattenbies en werd lang als een ondersoort ervan beschouwd. Ruwe bies groeit bij voorkeur langs oevers en in verlandingszones. De soort groeit meestal in dieper, stilstaand tot zwak stromend water, maar houdt ook lang stand in totaal verlande, zelfs zomerdroge situaties. In tegenstelling tot mattenbies, is ruwe bies vooral te vinden in basisch, zeer ionenrijk, zeer hard water, vaak ook in redelijk brak (tot mesohalien) water. De soort groeit graag op allerlei slibrijke gronden en tussen met slib bedekte rotsblokken van oeververstevigingen langs rivieren. Onder gunstige omstandigheden wordt ruwe bies dominant en vormt ze zeer soortenarme bestanden. Ze staat in allerlei oeverzones van rivieren, kanalen, oude rivierarmen, kreken, sloten, opgespoten terreinen en plassen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.