Doorgroeid fonteinkruid is een forse plant met witachtige, vertakte, verticale of horizontale stengels. Alle bladeren zijn ondergedoken, helder groen, eirond tot lancetvormig-eirond. De bladvoet is geheel stengelomvattend, de bladrand zwak gekroesd en fijn getand, en de bladtop afgerond. Het blad is vaak schroefvormig gedraaid. De wortelstok vormt winterknoppen aan korte zijassen en overwintert meestal niet zelf. Deze soort groeit in diverse wateren zoals meren, plassen, kanalen, rivieren en sloten, in matig voedselrijk, carbonaat- en sulfaatrijk water.
Doorgroeid fonteinkruid is zeer wijdverspreid op het noordelijk halfrond en heeft er een circumpolair areaal. Er is wel een zekere differentiatie in geografisch gescheiden ondersoorten. De soort komt zowat overal in Europa voor, zij het duidelijk minder in het zuiden. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië is doorgroeid fonteinkruid vooral in de valleien van de grote rivieren te vinden.
In Vlaanderen is doorgroeid fonteinkruid een zeer zeldzame en sterk achteruitgaande soort. Die terugval uit zich vooral bij vergelijking met de eerst karteerperiode (1939-1971), toen doorgroeid fonteinkruid nog relatief frequent werd waargenomen in de Kempen. Mogelijk is deze opvallende en goed herkenbare soort minder dan de meeste andere fonteinkruiden aan de aandacht ontsnapt tijdens de eerste karteerronde, want het aantal groeiplaatsen lag behoorlijk hoger dan het aantal incidentele waarnemingen in de periode voor 1939. Nu zijn er opnieuw veel minder groeiplaatsen in de Kempen, behalve in de Kleine Nete en in het noorden van Limburg.
Doorgroeid fonteinkruid is een meestal forse plant. Het vormt witachtige, meestal vertakte, verticaal staande of bovenaan horizontaal even onder de waterspiegel zwevende stengels, die enkele meters lang kunnen worden. Alle bladeren zijn ondergedoken, helder groen (maar in vervuild water bijna zwart), eirond tot lancetvormig-eirond; kleinbladige zijstengels kunnen vrijwel cirkelronde bladeren hebben. De bladvoet is, tenminste bij de bovenste bladeren, geheel stengelomvattend. De bladrand is zwak gekroesd en zeer fijn getand; de bladtop is afgerond, niet kapvormig, soms met een stekelpuntje. Dikwijls is het blad schroefvormig gedraaid, maar niet soepel beweeglijk zoals bij Langstengelig fonteinkruid. Het tuitje valt af zodra het blad zich ontplooid heeft. De aren staan aan de stengeltoppen en, bij horizontaal zwevende stengels, vaak ook veel lager aan de stengel - steeds met een onderlinge afstand van minstens twee stengelleden. De aarsteel is naar boven toe niet verdikt. De sterk vertakte wortelstok vormt winterknoppen aan korte zijassen; zelf overwintert de wortelstok meestal niet.
Doorgroeid fonteinkruid komt voor in gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond en in Centraal-Afrika en Australië. In Nederland vertoont het over het geheel genomen een duidelijke achteruitgang. Het is nog vrij algemeen in het rivierengebied van Noord-Brabant, Utrecht en de Betuwe, langs het IJsselmeer, in Noordwest-Overijssel en het zuiden en midden van Friesland. In Midden-Brabant en Midden-Limburg, aan de duinrand van Zuid-Holland, in Groningen en Drenthe is het vrij zeldzaam, elders zeldzaam. Vooral in Zuid-Holland en Overijssel is het sterk achteruitgegaan. In Zuid-Limburg is het tot het Maasdal beperkt, in Zeeland tot oostelijk Zeeuws-Vlaanderen en de duinen van Walcheren, in Noord-Holland tot het zuiden en de oostrand van de provincie (inclusief Wieringen). Op de Waddeneilanden ontbreekt het, behoudens een oude vondst op Ameland.
De sterke vermindering van het aantal vindplaatsen van Doorgroeid fonteinkruid is des te merkwaardiger, omdat het in oecologisch opzicht niet bepaald een fijnproever lijkt en omdat veel andere bewoners van voedselrijk water in recente tijd juist aanzienlijk zijn toegenomen. De standplaatseisen lijken nogal ruim: deze soort groeit in meren, plassen, kanalen, rivieren, beken en niet te kleine sloten, in (matig) voedselrijk, carbonaat- en tevens sulfaatrijk, neutraal tot basisch, stilstaand tot sterk stromend, helder tot matig troebel, zoet of brak, niet te ondiep water met een minerale bodem. Veel van de wateren waarin Doorgroeid fonteinkruid optimaal voorkwam, en waar geen andere waterplant zich zo goed thuisvoelde als deze, zijn echter zodanig vervuild dat er nu geen enkele waterplant meer kan groeien. In rustig water legt deze soort het spoedig af tegen andere waterplanten. Doorgroeid fonteinkruid moet het hebben van wateren waarin het als permanente pionier kan optreden, doordat golfslag of stroming de bodem schuurt en de ontwikkeling van de meeste andere waterplanten verhindert. De plant verdraagt plotseling optredende sterke waterbeweging uitstekend, zoals fraai te zien is in toevoerkanalen van gemalen: bij het aanzuigen van water door het gemaal gaan de lange slierten Doorgroeid fonteinkruid op en neer, soms diep kopje onder, maar ze veren even soepel weer omhoog. In grote plassen hangt het van golfslag, doorstroming en bodemsoort af, of Doorgroeid dan wel Glanzig fonteinkruid de vegetatie beheerst: de eerste staat gemiddeld in roeriger water en meer op minerale bodem dan de tweede. Al v66r de afsluiting van de Zuiderzee kwam Doorgroeid fonteinkruid in de minder zilte delen hiervan voor, maar de afsluiting heeft het sterk begunstigd, zodat het IJsselmeer nu verreweg het voornaamste 'reservoir' van deze soort in ons land vormt. Het is ook een van de weinige waterplanten die in rivieren kan groeien en dan niet, zoals Rivierfonteinkruid, aan de rand maar op de bodem. In de Maas is dit op een enkele plek nog wel waar te nemen, maar de overige grote rivieren zijn nu onbewoonbaar voor welke waterplanten dan ook. In het zoetwatergetijdengebied is Doorgroeid fonteinkruid eeuwenlang de waterplant geweest. Reeds Dodoens noemde aan het eind van de 16de eeuw het gebied dat we nu als de Biesbosch kennen, als vindplaats bij uitstek van Doorgroeid fonteinkruid, en omschreef zijn standplaats aldus: ondiepe, zoete wateren, die echter bij vloed door de zee worden opgestuwd. Evenals elders heeft ook hier de 20ste-eeuwse watervervuiling zijn tol geëist.
De dichte vegetaties die deze plant in grotere wateren kan vormen, maakten dat watersportliefhebbers nogal eens met Doorgroeid fonteinkruid in gevecht raakten. De bedroevende kwaliteit van het meeste Nederlandse oppervlaktewater heeft dit probleem op de meeste plaatsen nu wel 'opgelost', al duurt in het IJsselmeer de worsteling nog voort. In verzoete voormalige zeearmen in het Deltagebied is vestiging en uitbreiding van de plant te verwachten. Terwijl Doorgroeid fonteinkruid blijkens zijn optreden in de vroegere Zuiderzee een vrij aanzienlijk zoutgehalte van het water verdraagt, ontbreekt het in afgesloten brakke wateren. Blijkbaar verdraagt het niet de sterke wisselingen in het zoutgehalte in de loop van het jaar, die in zulke wateren optreden. Planten waarmee het samen voorkomt, zijn in de eerste plaats Schedefonteinkruid en Gele plomp (Nuphar lutea), dikwijls ook Watergentiaan (Nymphoides peltata). Voorts treedt Doorgroeid fonteinkruid - al naar de aard van het water - in gezelschap van diverse andere Fonteinkruiden op.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Doorgroeid fonteinkruid is een soort van helder, stilstaand tot matig stromend, relatief diep (soms ondiep), neutraal tot basisch, meestal voedselrijk (soms voedselarm), bicarbonaatrijk, hard water in combinatie met een matig carbonaatrijke, minerale bodem. De soort verdraagt golfslag, maar mijdt zilt water. Ze groeit in plassen, vijvers, meren, in grotere wateringen, kanalen, beken en kleinere rivieren.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.