Gewone agrimonie herken je aan de gele bloemen met meestal 5 kroonbladeren (soms 6), vruchten met haakvormige borstelharen en een typisch blad. Het blad is veervormig samengesteld en heeft een topblad. De deelbladeren zijn gezaagd en zijn onderaan kleiner dan bovenaan. Tussen de grotere deelbladeren staan ook zeer kleine blaadjes.
De vruchten herken je aan de haakvormige borstelharen welke klitten in de vacht van zoogdieren of de kleren van mensen. De plant vormt een vrij lange tros die op het einde van de bloei onderaan in zaad staat en bovenaan in bloei.
Verwarring mogelijk met:
Welriekende argimonie lijkt zeer sterk op Gewone agrimonie. Maar deze soort heeft enkel lange haren op de stengel terwijl Gewone agrimonie lange en kortere haren heeft. De korte haren liggen vaak tegen de stengel.
De vrucht van Welriekende agrimonie lijkt sterk op deze van Gewone agrimonie maar heeft onderste borstelharen die zijn teruggeslagen zodat ze wijzen naar de bloemsteel. De vruchten van Welriekende agrimonie zijn ook minder gegroefd.
De onderzijde van de deelbladeren hebben bij Welriekende agrimonie talrijke klieren. Bij Gewone agrimonie vind je geen of zeer weinig van deze klieren.
Het blad zou je kunnen verwarren met de bladeren van Zilverschoon. Maar het blad van Zilverschoon is witachtig (zilverachtig) op de onderkant. Zilverschoon heeft geen tros als bloeiwijze en grotere bloemen.
Gewone agrimonie is een soort die vrij laat in bloei en zaad komt. In gemaaide graslanden is een vroege eerste maaibeurt (half mei tot eind mei) en een late tweede maaibeurt (september) nodig om de soort in zaad te laten komen. In schrale graslanden kan één late maaibeurt volstaan.
De soort gedijt ook goed onder begrazingsbeheer, door koeien en paarden wordt ze gemeden. Wordt de hoofdstengel afgemaaid of afgegeten door schapen dan vorm de plant meestal enige zijstengels die alsnog in bloei en zaad kunnen komen. Een afwisselend beheer van begrazen en nietsdoen, met een cyclus van enkele jaren, kan na het tijdelijk stopzetten van begrazing leiden tot een uitbundige groei en bloei.
In boszomen en ruigtes kan het beheer bestaan uit een late maaibeurt, die indien de bosrand niet te ruig is niet elke jaar wordt uitgevoerd.
Gewone agrimonie heeft een areaal dat loopt van Noord-Afrika en het grootste gedeelte van Europa tot diep in Centraal-Azië. In Europa ontbreekt de soort alleen in de noordelijke gebieden, nl. van Schotland en het grootste gedeelte van Scandinavië tot Noord-Rusland. Buiten Europa is ze plaatselijk ingeburgerd, onder meer in de Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. De verspreiding in Wallonië illustreert de voorkeur van gewone agrimonie voor kalkhoudende bodems: de soort is er overal algemeen, behalve in de Ardennen, waar ze zeldzaam is.
De verspreidingskaart van gewone agrimonie vertoont enerzijds grote lege gebieden (vooral de Kempen, inclusief de zeer intensief geïnventariseerde regio ten noorden van Antwerpen), maar anderzijds ook enkele zones met een opvallende abundantie van kilometerhokken. De verklaring daarvoor moet worden gezocht in een mix van regionale waarnemerseffecten (bv. intensieve prospectie in het gebied ten zuiden van Gent) en een werkelijk hogere abundantie in bijvoorbeeld Haspengouw en de Maasvallei. De kans op verwarring met welriekende agrimonie is reëel, maar omdat laatstgenoemde veel zeldzamer is, heeft dat soort fouten nauwelijks effect op het globale verspreidingsbeeld van gewone agrimonie.
Doorgaans is Gewone agrimonie een goede indicator voor soortenrijke, zowel botanisch als visueel aantrekkelijke vegetaties. Gaat dit soort begroeiingen achteruit door vergrassing en verruiging, dan behoort Gewone agrimonie niet zelden tot het kransje van wat langer standhoudende soorten. In Vlaanderen is het vooral een plant van dijken en wegbermen met een oude, stabiele beheertraditie, zonder geregelde bodem- verstoring. De soort heeft een voorkeur voor matig arme tot matig voedselrijke, eerder droge, kalkhoudende bodems. Ze groeit bij voorkeur op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen, onder meer ook in de rand van bossen of houtkanten. Dat ze vroeger vaker in bossen werd gesignaleerd, onderstreept wellicht het globaal meer lichtrijke karakter van het toenmalige bos.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.