De Kievitsbloem is een middelhoge, grijsgroene plant die halverwege de lente bloeit. De stengel draagt lijnvormige, gootvormige bladeren en bloeit na ongeveer acht jaar. Aan de stengeltop hangt meestal één bekervormige bloem die bij slecht weer op de grond ligt. De bloemdekbladen zijn purper met witte vlekjes of wit. De meeldraden zijn niet vergroeid met het bloemdek. Na de bloei verlengt de stengel zich en vormt een doosvrucht met gevleugelde zaden die op water drijven. De plant groeit op voedselrijke, drassige hooilanden en hooiweiden.
Het areaal van kievitsbloem ligt in de gematigde streken van Europa. Het reikt noordwaarts tot Zuid-Engeland en, met voorposten, tot in het zuiden van Noorwegen en Zweden. In het Middellandse-zeegebied ontbreekt kievitsbloem nagenoeg volledig. De soort komt in het oosten voor tot aan de Oeral. In West-Europa wordt ze voornamelijk in Nederland, Midden- en Zuid-Frankrijk en Zuid-Engeland gevonden. Onlangs werd wel nog een populatie herontdekt in het Franse deel van de Leievallei. In Wallonië was slechts één groeiplaats bekend nabij de abdij van Aulne (langs de Samber ten zuidwesten van Charteroi), waar ze het laatst werd waargenomen in 1899 (LAWALREE & DELVOSALLE 1969). België ligt helemaal buiten het gesloten areaal van kievitsbloem. Groeiplaatsen binnen België kunnen hooguit als voorposten beschouwd worden.
De Kievitsbloem is een lage tot middelhoge, grijsgroene, halverwege de lente bloeiende plant met een naakte bol van hoogstens twee centimeter in middellijn, die twee bolrokken bevat. De rolronde stengel draagt enige verspreid staande, lijnvormige, gootvormige bladeren. De plant doet er een jaar of acht over om het bloeistadium te bereiken. Aan de stengeltop staat gewoonlijk één overhangende, bekervormige bloem. Voor de bloei buigt de stengel zich bij slecht weer, zodat de bloemknop tegen de grond ligt, beschermd tegen het geweld van lenterregens. De onderling niet vergroeide, langwerpige bloemdekbladen vertonen in de onderste helft een uitbochting, waarin zich aan de binnenkant een nectar afscheidend groef bevindt. Meestal is het bloemdek purperkleurig met vierkante, lichte tot witte vlekjes, zodat een ruitjespatroon gevormd wordt; soms is het geheel wit. De meeldraden zijn niet met het bloemdek vergroeid en blijven binnen de omhulling ervan. Het vruchtbeginsel draagt één draadvormige stijl die zich aan de top in drieën vertakt. Bloembezoekers en bestuivers zijn vooral Aardhommels (Bombus terrestris). Zelfbestuiving schijnt veelvuldig op te treden, hoewel er ook meldingen zijn dat de plant alleen na kruisbestuiving zaad zou zetten. Na de bloei vallen bloemdek en meeldraden af, de stengel verlengt zich, de bloemsteel richt zich op en de doosvrucht ontwikkelt zich. Deze bevat talrijke afgeplatte, enigszins gevleugelde zaden, die dank zij het bezit van luchtholten op water blijven drijven en zo verspreid kunnen worden. Ze vormen de enige manier waarop de plant zich voortplant.
Het natuurlijke verspreidingsgebied van de Kievitsbloem omvat Midden-Europa in ruime zin, van Midden-Engeland en West-Frankrijk tot de Oekraïne. Verder noordwaarts geldt zij als een oorspronkelijk verwilderde en plaatselijk ingeburgerde soort. In Nederland is zij nooit algemeen geweest, maar plaatselijk kwam zij zeer talrijk voor. Alleen op sommige plaatsen in West-Overijssel heeft zij zich tot op heden in redelijke aantallen kunnen handhaven, al is zij ook hier op tal van plaatsen verdwenen. Tot voor enkele tientallen jaren herbergden ook Zuid-Holland en het aangrenzende deel van Utrecht nog vrij veel groeiplaatsen, maar hier is heel weinig van overgebleven. Sporadisch komt de Kievitsbloem nog voor in Friesland en Noord-Holland. Elders, onder meer in Zeeland, rondom Breda en bij Groningen, is zij als wilde plant geheel verdwenen. Op enkele plaatsen komt zij als stinzenplant voor. In het zuidoosten ontbrak zij vanouds. Kievitsbloem was een van de eerste planten waarvoor in ons land wettelijke bescherming noodzakelijk werd bevonden. Samen met een aantal andere plantensoorten is zij sinds 1964 in Overijssel en sinds 1973 in het hele land beschermd. Het feit dat tot in zeer recente tijd groeiplaatsen zijn vernietigd ten behoeve van stadsuitbreiding en wegaanleg, geeft reden tot twijfel of de wet de bescherming wel effectief genoeg afdwingt. Of deze soort in ons land oorspronkelijk inheems genoemd mag worden, is sinds lang een twistpunt. Pas in de eerste helft van de 19de eeuw werd zij door de officiële botanici als lid van de wilde flora (h)erkend. De eerste in de botanische literatuur genoemde vindplaats, in de provincie Utrecht, wordt door H.C. van Hall aangeduid als "een vochtig weiland ... ver van het dorp". Van een tweede plek, bij Leiden, zegt hij: "vrij overvloedig door den geheelen polder verspreid". Blijkbaar was men zo van de groeiplaatsen onder de indruk dat de gedachte aan verwildering met kracht, zij het niet met zoveel woorden bestreden moest worden. Over het voorkomen bij Zwolle vinden we pas in 1856 de eerste melding, maar dan wel met de opmerking: "in zoo groote menigte ... dat zij in ruikers te koop wordt aangeboden". De fantasierijke F.W. van Eeden sr. weet in 1881 over Kievitsbloem en haar verwant Keizerskroon (Fritillaria imperialis) te melden: "Beide stammen uit Azië en waren geliefde sierplanten in de tuinen van de serail". Een opmerkelijke veronderstelling voor een plant waarvan het areaal tot Europa beperkt is! De vraag is nu, of het ontbreken van opgaven van Kievitsbloem als wilde plant van voor 1800 een geldig argument tegen haar inheems-zijn vormt. Het is zeer aannemelijk dat de drassige en destijds ver van gebaande wegen gelegen groeiplaatsen in vroeger eeuwen nooit door botanici zijn bezocht en dat in de standenmaatschappij van destijds geen contact tussen boer en botanicus bestond, dat laatstgenoemde op het spoor van de plant had kunnen zetten. Ook andere bolgewassen van afgelegen of natte terreinen is de officiële botanie pas laat op het spoor gekomen, bijvoorbeeld Zomerklokje (Leucojum aestivum), Wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus), Roggelelie en Schedegeelster. Niettemin blijft in het geval van Kievitsbloem het wachten op documenten die onomstotelijk aantonen dat zij sinds vele eeuwen in ons land voorkomt.
Het voornaamste argument tegen verwildering wordt gevormd door de aard van haar standplaats, een terreintype waarvan overigens geen enkele neofiet of verwilderde soort bekend is. Kievitsbloem groeit op vrij voedselrijke grond in licht bemeste hooilanden en hooiweiden, die 's winters drassig zijn of onder water staan en 's zomers niet sterk uitdrogen. Veelal groeit zij binnen het bereik van winterse overstroming door rivieren of beken, maar tevens is aanvoer van opstijgend grondwater (kwel) van wezenlijke betekenis. De bodems waarop zij groeit zijn vaak gecompliceerd van opbouw, met een afwisseling van veen- en kleilagen, terwijl vaak ook zandig bodemmateriaal nog een rol speelt. De rijkste groeiplaatsen liggen (of lagen) in gebieden waar zeeklei op veen was afgezet, en wel waar deze klei-op-veengrond door niet te grote rivieren werd aangesneden - vergelijkbaar met de standplaats van Zomerklokje, dat echter meer oeverplant is, terwijl Kievitsbloem in ons land een echte graslandplant genoemd kan worden. Als bolgewas is zij het gras te vroeg af: door de winterse drassigheid of overstroming duurt het lang voordat de grasgroei op gang komt, en dan heeft Kievitsbloem al een aanzienlijk deel van haar jaarcyclus achter de rug. Haar voornaamste concurrent is het zich relatief vroeg ontwikkelende gras Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis). Ontwatering en zware bemesting stimuleren de groei van dit en andere grassen en vormen daarmee een bedreiging voor de Kievitsbloem. Waar een golvend bodemoppervlak aanwezig is, bijvoorbeeld in de vorm van zandkopjes in een uiterwaard, pleegt de plant bij toenemende bemesting langer stand te houden dan in terreinen zonder reliëf: graslanden met variatie in hoogteligging blijven langer plekjes bieden waar zij van haar voorsprong als bolgewas kan profiteren. De graslanden waarin zij optreedt, zijn weliswaar bloemrijk en soortenrijk, maar herbergen vaak weinig of geen andere minder algemene planten - met één uitzondering: Gulden boterbloem (Ranunculus auricomus). In Zuid-Holland markeren nogal wat groeiplaatsen van Gulden boterbloem terreinen waar vroeger Kievitsbloemen groeiden. De overige frequente begeleiders zijn alledaagse grassen en graslandplanten als Veldzuring (Rumex acetosa), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris) en Pinksterbloem (Cardamine pratensis).
Voor de sterke achteruitgang van dit fraaie bolgewas zijn tal van factoren aansprakelijk te stellen. Zware bemesting en ontwatering werden reeds genoemd; ook het negatieve effect van egalisering van terreinen is al aangeduid. Vermindering van grondwatertoevoer door ontwatering van het achterland speelt eveneens een rol, juist ook nu het rivierwater dat de groeiplaatsen 's winters overstroomt, in kwaliteit steeds verder achteruitgaat. Meer rechtstreeks wordt de plant benadeeld door vroegtijdig maaien of beweiden van het grasland of door plukken. Hierdoor wordt zij van een groot deel van haar reserves beroofd voordat zij zaad heeft kunnen zetten, zodat zij naar een jeugdstadium wordt teruggezet en weer van voren af aan kan beginnen (na een jaar of acht voor niets te hebben gewerkt). Bij tal van andere planten vormt pluk in bescheiden mate geen enkele bedreiging, maar de pluk van Kievitsbloemen in de omgeving van Zwolle was allerminst bescheiden te noemen, en In combinatie met andere nadelige ontwikkelingen vormt plukken voor de Kievitsbloem een reëel gevaar. Daarnaast heeft zij het ongeluk dat haar groeiplaatsen vaak liggen of lagen in de periferie van steden, die bij uitbreiding de desbetreffende graslanden opslokken of al hebben opgeslokt. Een van de laatste Friese groeiplaatsen ligt buitendijks langs het IJsselmeer, in een van de waarden die voor zoveel bedreigde moeras- en graslandplanten een uiterste wijkplaats vormen. Een enkele maal is de plant langs rivieren in de halfschaduw van struweel te vinden, een standplaats waarop zij in zuidelijker delen van Europa veelvuldiger te vinden is.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Kievitsbloem groeit voornamelijk in vochtige tot natte, matig voedselrijke hooilanden of hooiweiden. Die bloemrijke, drassige graslanden overstromen periodiek en blijven vochtig in de zomer.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.