Kikkerbeet is een zomers bloeiende, vlezige waterplant met drijvende bladeren, bloemen boven water en hangende wortels. De wortels hebben opvallende, lange, witte wortelharen. De bladeren zijn bijna cirkelvormig met een hartvormige voet en boogvormige nerven. De bloemen hebben witte bloemdekbladen en gele nagels. Vrouwelijke bloemen staan afzonderlijk en zijn omhuld door een schutblad. Mannelijke bloemen staan in driebloemige bloeiwijzen met een kokervormige bloeischede. Kikkerbeet is een plant van voedselrijk, ondiep maar niet droogvallend, stilstaand, tegen de wind beschut, zoet of eventueel zwak brak water.
De verspreiding is hoofdzakelijk beperkt tot de gematigde zone van West- en Centraal-Eurazië, en plaatselijk in Noord-Afrika. In Wallonië komt kikkerbeet zeer zeldzaam voor in de Leemstreek en de Kalkstreek. De soort zou verdwenen zijn uit de Maas- en Sambervallei (SAINTENOY-SIMON 1999).
Kikkerbeet is in alle Vlaamse regio’s aangetroffen, in het bijzonder in de valleigebieden, en is globaal vrij zeldzaam. Het geringe aantal waarnemingen in sommige gebieden (interfluvium van Dender en Zenne, Haspengouw, Kempens Plateau) is vooral te wijten aan het schaarse voorkomen van oppervlaktewateren. Concentraties van vindplaatsen zijn er vooral langs de Schelde, in de IJzervallei en in de Kempense laagveengebieden. Hoewel kikkerbeet vrij goed bestand is tegen eutrofiëring, is het aantal recente vindplaatsen toch beduidend lager dan in de periode 1939-1971. Vooral in streken met zeer intensieve landbouw (Polders, West-Vlaams Heuvelland, Noorderkempen, Leemstreek enz.) zijn de populaties gedecimeerd. Toegenomen drainage, slootbeheer en habitatvernietiging zijn, naast een kwalijke waterkwaliteit, hiervoor in sterke mate mee verantwoordelijk, maar het is niet uitgesloten dat nog andere oorzaken een rol spelen. De aanwezigheid van kikkerbeet valt meestal op en verwarring met andere soorten is nauwelijks mogelijk. Tegenwoordig duikt de populaire vijverplant steeds vaker her en der op dankzij introductie vanuit cultuur.
Kikkerbeet is een 's zomers bloeiende, vlezige waterplant met drijvende bladeren, boven water uitstekende bloemen en in het water hangende, de bodem niet bereikende wortels. Aan de laatste vallen de lange, witte wortelharen op. De plant heeft twee typen stengels: korte, bebladerde, worteldragende stengels en langere, in het water zwevende, in een bladoksel ontspringende uitlopers, die aan hun top in het zomerhalfjaar een nieuwe korte stengel en in de herfst een winterknop voortbrengen, die op de bodem overwintert. De bladeren hebben een in omtrek vrijwel cirkelvormige bladschijf met een diep hartvormige voet en naast de rechte middennerf vier fraai boogvormig verlopende zijdelingse nerven; de lange bladsteel wordt geflankeerd door twee vrije steunblaadjes.
De bloemen zijn vrij lang gesteeld, twee tot drie centimeter in middellijn, en hebben witte bloemdekbladen met een gele nagel. De vrouwelijke bloemen staan afzonderlijk in de oksel van een zittend, steunblad-achtig schutblad, dat de bloem voor de bloei als een schede omhult. Ze bevatten zes onvruchtbare meeldraden oftewel staminodia; die van de buitenste, voor de kelkbladen staande krans zijn priemvormig of in tweeën gespleten, terwijl de staminodia van de binnenste krans als nectarklieren fungeren. Het vruchtbeginsel zit vlak onder de rest van de bloem en draagt zes stijlen, elk met een tweespletige stempel. De mannelijke bloemen staan in armbloemige, meestal driebloemige bloeiwijzen met een tweekleppige, kokervormige bloeischede. In dit geval hebben niet alleen de afzonderlijke bloemen maar heeft ook de bloeiwijze als geheel een steel. Per bloeiwijze is één bloem tegelijk open, zelden twee. De mannelijke bloemen hebben vier kransen van drie gele meeldraden en in het midden een rudimentair (niet goed tot ontwikkeling komend) vruchtbeginsel. De voor elkaar staande meeldraden zijn twee aan twee aan de voet met elkaar vergroeid: de meeldraden van de eerste krans met die van de derde krans, evenzo de tweede en de vierde. De eerste, tweede en vaak ook de derde krans bestaan uit vruchtbare meeldraden; die van de vierde en soms ook de derde krans zijn staminodia.
Elke bloem is maar een dag open. De bloemen verspreiden een zoete nectargeur. Hoewel ze het meest door bladluizen en vliegjes van de familie Ephydridae worden bezocht, spelen zweefvliegen en bijen vermoedelijk een belangrijker rol als bestuivers. Na bevruchting kromt zich de steel van de vrouwelijke bloem, waarna onder water in één tot anderhalve maand de vrucht rijp wordt. Deze is eivormig tot bolrond, ongeveer een centimeter in middellijn; zij bevat bolronde zaden met een middellijn van ongeveer een millimeter, ingebed in gelei.
Hoewel Kikkerbeet zich in de regel als een tweehuizige plant voordoet, kan hij eenhuizig zijn. De veronderstelling is geuit dat vrouwelijke en mannelijke bloeiwijzen aanvankelijk aan de uiteinden van eenzelfde plant ontstaan en dat door breuk van de uitlopers het verband tussen beide verloren pleegt te gaan, zodat gewoonlijk exemplaren met uitsluitend bloemen van één geslacht worden aangetroffen. Of deze hypothese in haar algemeenheid juist is, staat nog steeds niet vast. Geldt zij wellicht alleen voor uit vruchten gekiemde planten, of ook voor die welke uit winterknoppen zijn ontstaan? Een volgende vraag zou kunnen zijn, of tussen vrouwelijke en mannelijke delen van één moederplant bevruchting mogelijk is. Waarnemingen zijn dringend gewenst, maar hiervoor moet men de beschikking hebben over een flink aantal experimenteervijvers die volledig van elkaar en van de buitenwereld te isoleren zijn, alsmede over winterknoppen én vruchten van Kikkerbeet (de laatste zijn moeilijk te bemachtigen), en tenslotte over een schier onuitputtelijke voorraad geduld.
Kikkerbeet komt voor in Europa met uitzondering van de noordwestelijkste en zuidelijkste delen, en in West- en Midden- Azië; voorts is hij in Noord-Amerika ingevoerd en ingeburgerd. In een groot deel van Nederland is hij nog vrij algemeen, maar hij vertoont landelijk gezien een aanzienlijke achteruitgang en is in een aantal hoger gelegen streken inmiddels zeldzaam geworden. Op Goeree-Overflakkee en in Zeeland is hij verdwenen, behalve aan de zuidrand van Zeeuws-Vlaanderen. In sommige andere delen van West-Nederland wordt echter juist uitbreiding waargenomen.
Kikkerbeet is een plant van min of meer voedselrijk, zwak zuur tot zwak basisch, veelal ondiep maar niet droogvallend, stilstaand of soms licht stromend, tegen de wind beschut, zoet of eventueel zwak brak water. In standplaatseisen komt hij sterk overeen met zijn familielid Krabbenscheer, waarmee hij vaak samen optreedt. Vermoedelijk profiteert hij dan door middel van zijn hangende wortels mee van de extra hoeveelheid fosfaat die Krabbenscheer weet vrij te maken. Kikkerbeet mijdt diep water en is nog gevoeliger voor golfslag dan Krabbenscheer, maar is voor het overige minder strikt in de voorwaarden die hij aan zijn milieu stelt. Hij groeit op uiteenlopende bodemsoorten: veen, rivierklei of (minder vaak) zand of leem, meestal wel met een aanzienlijk gehalte aan organische stof. Ten opzichte van verschillende vormen van waterverontreiniging - meststoffen, chemische bestrijdingsmiddelen - blijkt Kikkerbeet naar verhouding niet erg gevoelig.
Evenals Krabbenscheer groeit hij talrijk in luwe hoeken van petgaten en kleine veenplassen, in brede sloten en in verlandende kanalen en rivierarmen. Hij is echter ook dikwijls aan te treffen in kleine en/of regelmatig geschoonde sloten, waar Krabbenscheer ontbreekt, onder meer in rivierkleigebieden. Hier treedt Kikkerbeet - evenals trouwens in het laagveen - samen op met diverse Kroossoorten (Lemnaceae) en plaatselijk ook met Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris). Doordat hij veel kleinere waterruimten nodig heeft dan Krabbenscheer, houdt hij dikwijls lang stand te midden van drijftillen, in oevervegetaties van Riet (Phragmites australis), Lisdodden (Typha spp.) en dergelijke, tussen horsten van Pluimzegge (Carex paniculata) of Stijve zegge (C. elata) en soms zelfs in broekbos. Bij droogvallen van de bodem sterft hij echter spoedig af. In hoogveengebieden verschijnt Kikkerbeet spoedig in wijken en poelen waar voedselrijk water binnendringt. Tot de meer uitzonderlijke milieus waar deze plant kan optreden, behoort het zoetwatergetijdengebied, waar Kikkerbeet een enkele maal buitendijks te vinden is in zeer beschutte kommen.
Op Kikkerbeet leeft het zeldzame bladhaantje Donacia malinowskyi, dat van de bladeren eet. Algemener komt op deze plant het bladhaantje Galerucella grisescens voor, dat echter ook diverse oeverplanten als voedselplant kan gebruiken. Van de vliegenfamilie Ephydridae is Hydrellia mutata karakteristiek voor Kikkerbeet; haar larven zijn bladmineerders.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Kikkerbeet groeit vooral in de rustige delen van niet te diepe plassen, vaarten en (soms erg smalle) sloten. Minder talrijk gedijt de soort ook op luwe plaatsen tussen helofyten in traag stromend water. Het is een soort van voedselrijk, zwak zuur tot basisch, matig hard (eerder kalkarm), zoet tot zwak brak water dat ook door colloïden vertroebeld mag zijn.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.