Kleverig kruiskruid is een lage, dicht met klierharen bezette en daardoor kleverige plant met een eigenaardige geur. De tamelijk losse tuilen bestaan meestal uit betrekkelijk weinig hoofdjes. Deze bevatten doorgaans straalbloemen die eigeel van tint zijn en door insecten bestoven worden, alhoewel deze soort ook aan zelfbestuiving kan doen. Kleverig kruiskruid groeit op zonnige, meestal tamelijk voedselrijke plaatsen, vooral op steenachtig substraat.
Kleverig kruiskruid komt voornamelijk voor in West- en Midden- Europa en in delen van Zuid- en Noord-Europa, maar ontbreekt nagenoeg in Oost-Europa. In de Kaukasus heeft kleverig kruiskruid een geïsoleerde voorpost. In Noord-Amerika is de soort ingevoerd. In België komt ze wijd verspreid voor.
In Vlaanderen is kleverig kruiskruid een algemene soort, die gedurende de laatste karteerperiode fors is toegenomen. Dat is waarschijnlijk te danken aan de sterk toegenomen verstedelijking en aan de toegenomen aandacht voor de flora van geürbaniseerde gebieden. De soort is inderdaad talrijker vertegenwoordigd in de grote stedelijke gebieden (Brussel, Antwerpen, Gent), in havengebieden, in de geïndustrialiseerde regio’s en in de voormalige Midden-Limburgse mijnregio.
Kleverig kruiskruid is een lage tot middelhoge, grijsgroene, dicht met klierharen bezette en daardoor kleverige, eenjarige zomer- en herfstbloeier met een eigenaardige geur. Kieming vindt na de winter plaats. De stengel is dikwijls wat heen en weer gebogen en meestal alleen in de bovenste helft vertakt. De bladeren zijn lancetvormig, enkel tot dubbel veervormig gespleten en naar de voet versmald; de onderste zijn min of meer gesteeld, de bovenste zittend, maar niet of nauwelijks stengelomvattend. De tamelijk losse tuilen bestaan meestal uit betrekkelijk weinig hoofdjes. Deze bevatten doorgaans straalbloemen, gemiddeld dertien, die eigeel van tint zijn. Gewoonlijk zijn ze spoedig teruggekromd en tenslotte ingerold, maar minder sterk dan bij Boskruiskruid. Met uitgespreide straalbloemen zijn de hoofdjes ongeveer een centimeter breed. Het omwindsel is ongeveer tweemaal zo hoog als breed; de blaadjes hebben geen zwarte top. De omwindselblaadjes van de buitenste krans (hoogstens vijf) staan laag ingeplant, vaak op de hoofdjessteel. Wat zijn bestuiving betreft, houdt Kleverig kruiskruid het midden tussen de Kruiskruiden met opvallende hoofdjes, die door insecten worden bestoven, en de meestal zelfbestuivende soorten Klein kruiskruid en Boskruiskruid. Het wordt onder meer door kleine zweefvliegen en andere vliegjes en ook wel door sommige bijen bezocht, maar vertoont ook zonder insectenbezoek een goede vruchtzetting. De nootjes zijn (vrijwel) onbehaard en dragen een sneeuwwitte pappus.
Kleverig kruiskruid komt voor in Europa met uitzondering van de noordelijkste en oostelijkste delen, en in Zuidwest-Azië; voorts is het ingevoerd in Noord-Amerika. In Nederland heeft het zich in de 20ste eeuw aanzienlijk uitgebreid en is het nu vrij algemeen, behalve in het noordoosten, waar het tamelijk zeldzaam is.
Kleverig kruiskruid groeit op zonnige, meestal tamelijk voedselrijke plaatsen, vooral op steenachtig substraat of anders op grof zand. Vaak is de grond waarin het wortelt, op geringe diepte vrij vochtig, maar aan de oppervlakte worden de steentjes op warme zomerdagen gloeiend heet. Zwakker bewortelde planten verdorren dan gemakkelijk, maar Kleverig kruiskruid heeft een voldoende ontwikkeld wortelstelsel om glansrijk de hitte te doorstaan en wordt bovendien door zijn beharing tegen te sterke verdamping beschermd. De natuurlijke standplaats in West- en Midden-Europese berggebieden wordt gevormd door rolsteenhellingen en open, stenige plekken in hellingbossen; begeleiders zijn hier onder meer Hennepnetels (Galeopsis spp.) en Valse salie (Teucrium scorodonia). In Engeland staat Kleverig kruiskruid ook op kiezelstranden aan de zeekust; een vergelijkbare groeiplaats is bekend uit de omgeving van Delfzijl. Verder staat het wel op zandstrandjes langs de grote rivieren. De voornaamste standplaats wordt echter gevormd door ballastbedden van spoorwegen. Met Gewoon langbaardgras (Vulpia myuros) behoort Kleverig kruiskruid tot de meest succesvolle spoorwegbegeleiders. Verder komt het op allerlei andere sterk door de mens beïnvloede standplaatsen voor, met name op industrieterreinen, in zand- en grindgroeven en in stedelijke omgeving, dikwijls op plekken die een tijdlang onder een laagje water hebben gestaan en daarna uitgedroogd zijn. In veel mindere mate is het op kapvlakten en langs duinstruweel aan te treffen. Dan vergezelt het gewoonlijk in gering aantal het hier veel talrijkere Boskruiskruid. In tegenstelling tot deze soort is Kleverig kruiskruid niet kalkmijdend: het komt zowel op zwak zure als op zwak basische bodem voor. Op Zuid-Limburgse kapvlakten is dan ook veel vaker Kleverig kruiskruid dan Boskruiskruid aan te treffen.
Waar deze twee soorten samen voorkomen, kan ook hun bastaard (Senecio X viscidulus) optreden. Deze houdt het midden tussen de twee oudersoorten, die zelf vaak al moeilijk te onderscheiden zijn, wat herkenning van de bastaard des te lastiger maakt. Dikwijls onderscheidt hij zich doordat de vruchtzetting mislukt, maar op de Britse eilanden zijn vruchtbare exemplaren van deze bastaard gevonden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Kleverig kruiskruid is een eenjarige pionierssoort die gedijt in droge en voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden, meestal op grindachtige of steenachtige substraten, of op grof zand. De soort houdt van open en vaak warme, oppervlakkig uitdrogende plaatsen. Ze staat vooral in sterk door de mens beïnvloede milieus, zoals spoorwegbermen, wegkanten, parkeerterreinen, braakland, puinhopen en mijnterreinen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.