De Knopherik is een middelhoge, meestal vertakte, eenjarige zomerbloeier. De stengel is blauw berijpt en min of meer kantig. Van de Nederlandse kruisbloemigen heeft de Knopherik na de Muurbloem de grootste bloemen. In onze streken zijn de kroonbladen gewoonlijk bleekgeel, maar ze kunnen ook heldergeel, wit of paarsachtig zijn en hebben vaak paarse aderen. De Knopherik is in de eerste plaats een akkerplant, die zowel tussen graan als tussen 'hakvruchten' kan voorkomen. Zaden die bij het ploegen diep in de grond terechtkomen, kunnen jarenlang hun kiemkracht behouden en kiemen, als ze bij een volgende ploegbeurt aan de oppervlakte komen. Buiten akkers komt de Knopherik voor op zonnige, open, vrij droge plaatsen, bijna altijd op omgewerkte grond.
Driedelige waterranonkel heeft een uitgesproken Atlantische verspreiding, maar is in het gehele verspreidingsgebied zeldzaam (COOK 1966). Volgens recentere verspreidingsgegevens (JALAS & SUOMINEN 1989) zou driedelige waterranonkel minder zeldzaam zijn, maar globaal blijft het verspreidingsgebied ongewijzigd. De soort komt voor van Portugal tot het zuiden van de Britse Eilanden en tot Denemarken. Zowel historisch als voor de twee karteringsperioden zijn in Vlaanderen slechts enkele zekere, d.w.z. door herbariummateriaal ondersteunde, waarnemingen bekend. Dat is ook zo in Wallonië.
De verspreidingskaart voor Vlaanderen is enigszins problematisch omdat tal van recente waarnemingen niet door herbariummateriaal ondersteund worden. De nieuwe groeiplaatsen lijken weinig waarschijnlijk, rekening houdend met de ecologie van de soort. Bovendien rijmt een dergelijke tendens van vooruitgang in Vlaanderen niet met de stagnatie of achteruitgang elders in Europa (WEEDA 1980, DIEDERICH 1984, HAEUPLER & SCHÖNFELDER 1989, PRESTON et al. 2002). We hebben het voordeel van de twijfel laten spelen en de nieuwe groeiplaatsen voorlopig behouden, maar het blijft momenteel onduidelijk hoe zeldzaam of bedreigd de soort in werkelijkheid is in Vlaanderen. Overigens is het ook onduidelijk op welk gegeven de enige ‘recente’ (na 1930) groeiplaats in VAN ROMPAEY & DELVOSALLE (1972) gebaseerd is, omdat er niets van is terug te vinden in de IFBL-documentatie. De historische groeiplaats waar het langst en het vaakst materiaal werd ingezameld (tussen 1873 en 1908), is die in Zonhoven. De laatste zekere waarneming (herbariumcollectie) dateert van 1948 en is afkomstig van Begijnendijk.
De Knopherik is een middelhoge, meestal vertakte, eenjarige zomerbloeier. De stengel is blauw berijpt en min of meer kantig. De bladen zijn liervormig en bezet met stugge haren. Van de Nederlandse Kruisbloemigen heeft de Knop herik na de Muurbloem (en de Kool!) de grootste bloemen. In onze streken zijn de kroonbladen gewoonlijk bleekgeel, maar ze kunnen ook heldergeel, wit of paarsachtig zijn en hebben vaak paarse aderen. Onder de wit- en paarsbloemige planten kunnen kruisingen tussen Knopherik en Radijs schuilgaan. Deze blijken gemakkelijk te ontstaan en het meest op de Knopherik te lijken. De Knopherik wordt vooral door bijen bezocht. Voor de vorming van zaad is bij deze soort kruisbestuiving nodig. Het zekerst is deze soort van alle verwanten te onderscheiden door de bouw van haar vruchten. Op het zeer korte, loze stukje dat een laatste 'herinnering' aan een normale hauw voorstelt, staat een snavel die bijna een decimeter lang kan worden. Deze bestaat uit een aantal eenzadige delen, die door insnoeringen van elkaar gescheiden zijn. De bovenste een à twee centimeter van de snavel is zaadloos en smal kegelvormig. Als de vrucht rijp is, breekt ze bij de insnoeringen door.
Vermoedelijk is de Knopherik, zoals zoveel akkerplanten, uit het Middellandse Zeegebied afkomstig. Tegenwoordig komt hij in de gematigde en koele delen van het hele noordelijk halfrond voor. In Nederland is deze soort algemeen op niet te zware grondsoorten.
De Knopherik is in de eerste plaats een akkerplant, die zowel tussen graan als tussen 'hakvruchten' kan voorkomen. Zaden die bij het ploegen diep in de grond terechtkomen, kunnen jarenlang hun kiemkracht behouden en kiemen, als ze bij een volgende ploegbeurt aan de oppervlakte komen. Buiten akkers komt de Knopherik voor op zonnige, open, vrij droge plaatsen, bijna altijd op omgewerkte grond.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1987 (deel 2).
Ogenschijnlijk is driedelige waterranonkel taxonomisch een probleemloze soort, maar toch geven de sleutels in de diverse flora’s gemakkelijk aanleiding tot foutieve determinaties. Er is nog altijd verwarring mogelijk met witte waterranonkel en reeds volgens LAWALRÉE 1955 was meer onderzoek in dat verband nodig. Volgens de literatuur zijn er verschillende taxonomische concepten onder eenzelfde naam in gebruik (PIZARRO 1994). Driedelige waterranonkel groeit in tijdelijke poelen, langs venoevers, en op in de winters overstroomde en in de zomers droogvallende plaatsen. Daarnaast staat de soort op natte, modderige plaatsen langs wegkanten en in karrensporen in veengebieden. De soort is kalkmijdend en verkiest voedselarme situaties. Ze bloeit zeer vroeg op het jaar, in maart (of zelfs al in februari), en is in april-mei alweer verdwenen. Onder meer wegens haar geringe afmetingen is ze niet bestand tegen concurrentie.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.