Loos blaasjeskruid is een vrij zwevende, 's zomers bloeiende waterplant die vaak nietbloeiend blijft, vooral in voedselarm water. De plant onderscheidt zich door spitse tanden op de bladslippen en stekelharen, met soms voorkomende luchtloten. De bloemkroon varieert van citroen- tot dooiergeel, en vruchtzetting is nooit waargenomen. Loos blaasjeskruid groeit in voedselarme wateren, vaak op plekken waar zuur water in contact komt met voedselrijker, basisch water.
Loos blaasjeskruid is subkosmopolitisch en komt overal in Europa voor, met uitzondering van Noord-Scandinavië en het grootste deel van de voormalige Sovjet-Unie. In Wallonië is het een uiterst zeldzame, met uitsterven bedreigde soort. Recentelijk werd ze er niet meer waargenomen (SAINTENOY-SIMON 1999).
In Vlaanderen is loos blaasjeskruid zeldzaam. De soort wordt er vooral in de Kempen aangetroffen, maar is ook daar weinig frequent. De zwaartepunten van de verspreiding in Vlaanderen liggen in het Midden-Limburgs Vijvergebied en ten noorden van Mol. Buiten de Kempen is de soort erg zeldzaam. Vrij recent is ze nog gevonden in Staden, Appels, Eikevliet en Blaasveld. Eventuele veranderingen in abundantie kunnen niet uit de gegevens worden afgeleid. Gezien de habitatvereisten is het nauwelijks aan te nemen dat de soort stabiel zou zijn gebleven. De plant werd in de Belgische literatuur vroeger als U. neglecta vermeld. Ze is niet betrouwbaar te onderscheiden van groot blaasjesklruid op basis van vegetatieve kenmerken (RICH et al. 1998).
Loos of Vergeten blaasjeskruid is een vrij zwevende, 's zomers bloeiende waterplant waarvan de horizontale hoofdas een decimeter tot ongeveer een meter lang kan worden. Gemiddeld is het tengerder dan Groot blaasjeskruid, waarvan het echter in niet-bloeiende toestand vaak niet met zekerheid kan worden onderscheiden - en bloei blijft dikwijls achterwege, met name in koele zomers en in voedselarm water. Gewoonlijk vertonen de bladslippen spitse tanden, waaraan de stekelharen ontspringen; aan de turionen staan de stekelharen meestal afzonderlijk of in bundels van twee of drie. Evenals bij Groot blaasjeskruid komen soms 'luchtloten' voor. De bloeistengel is zwak tot sterk S-vormig heen en weer gebogen. De kleur van de bloemkroon varieert van citroengeel tot dooiergeel; de welving van de onderlip is roodbruin getekend. De bovenlip is langer dan deze welving en schuin omhoog gericht, zodat zij met de onderlip een rechte tot stompe hoek maakt. De rand van de onderlip is vrij vlak en gelijkmatig uitgespreid of althans meer opzij dan naar onder gericht (als de rand van een dameshoed). Dikwijls rust de onderste bloeiende bloem met haar onderlip op het wateroppervlak. Bij Loos blaasjeskruid - vermoedelijk ontstaan als bastaard van Groot blaasjeskruid met een andere soort - is nooit vruchtzetting waargenomen. Het bloemsteeltje, dat bij de bloei al meer dan driemaal zo lang is als het bijbehorende schutblad, groeit na de bloei sterk uit. Het kan tot vier centimeter lang worden en steekt stijf schuin of recht omhoog.
Loos blaasjeskruid heeft een nogal onsamenhangend areaal: Midden-Europa van Noord-Italië tot Midden-Engeland en het Oostzeegebied; het Atlasgebied, een paar ver uiteengelegen plekken in Centraal-Azië, enkele delen van tropisch Afrika, Sri Lanka, Irian, oostelijk Australië en Nieuw-Zeeland. In Nederland is het zeldzaam en komt het hoofdzakelijk voor in de pleistocene streken, waarover het van Clinge tot Nieuweschans tamelijk gelijkmatig lijkt te zijn verdeeld. Verder is het bekend van de Friese westkust, Terschelling, Voorne en een paar verspreide vindplaatsen in het mondingsgebied van de grote rivieren. Vermoedelijk behoort ook het op Ameland voorkomende Blaasjeskruid tot deze soort, maar het wachten is hier op planten die tot bloei komen. Merkwaardig genoeg is het van alle vroegere groeiplaatsen op Texel verdwenen. Vooral in het noordoosten van het land komen planten voor die - zelfs in bloei - niet met zekerheid tot Groot dan wel Loos blaasjeskruid zijn te brengen.
In de regel staat Loos blaasjeskruid in duidelijk voedselarmer milieu dan Groot blaasjeskruid. Van de eisen die eerstgenoemde aan zijn standplaats stelt, valt echter moeilijk een goed beeld te vormen. Meestal groeit het in zwak zuur, relatief calciumsulfaatrijk water boven een venige zandbodem, maar de meetgegevens van wateren met deze plant lopen nogal sterk uiteen. Vermoedelijk is juist de wisseling in samenstelling en zuurgraad van het water kenmerkend voor groeiplaatsen van Loos blaasjeskruid. Het staat namelijk veelal op plekken waar zuur, voedsel- en carbonaatarm water in contact komt met neutraal tot basisch, voedselrijk, carbonaathoudend water. Dit is onder meer het geval op kwelplekken en op de grens van hoogveen met landbouwgronden. In heide- en hoogveengebieden wijst het optreden van de plant vrijwel steeds op het binnendringen van min of meer voedselrijk water. Gewoonlijk groeit Loos blaasjeskruid in kleine, ondiepe, beschutte waterruimten, zoals sloten; langs grotere wateren zoekt het vaak op open plekken te midden van oever- of verlandingsvegetaties. Soms is het echter midden in kanalen of kleine plassen, in meer dan een meter diep water te vinden. Gezien de brede scala van standplaatstypen - veenwijken, heidevennen, zand- en leemputten, duinplassen, bermsloten - hoeft het niet te verbazen dat Loos blaasjeskruid in zeer uiteenlopend gezelschap voorkomt.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
De milieuomstandigheden voor loos blaasjeskruid zijn voor Vlaanderen, mede vanwege het moeilijke onderscheid met groot blaasjeskruid, onvoldoende bekend. De soort wordt beschouwd als een plant van beschut, circumneutraal tot zwak zuur en matig voedselrijk (mesotroof), stilstaand water met een venige bodem. Ze komt meestal voor in contactzones van carbonaatarmer en -rijker water.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.