Ruw parelzaad is een lage tot middelhoge, slanke, behaarde lentebloeier met roomwitte bloemen en grijsbruine, ruwe nootjes. Oorspronkelijk afkomstig uit Zuidwest-Azië, was de plant in de Romeinse tijd al aanwezig, maar is nu zeldzaam geworden. Vroeger kwam het veel voor in graanakkers, maar door verbeterde graanschoning, chemische bestrijding en verminderde graanbouw is het sterk in aantal afgenomen. Ruw parelzaad groeit op droge, kalkrijke bodems en wordt vaak aangetroffen in graanakkers, graften en op open bermtaluds, samen met andere akkerplanten.
Het areaal van ruw parelzaad strekt zich uit van Noord-Afrika over Europa tot in de Centraal-Aziatische steppen. De soort is op talrijke plaatsen in de wereld ingeburgerd. In Europa strekt het areaal zich noordwaarts uit tot halfweg Noorwegen, Zweden en Finland. In België komt de soort verspreid voor, maar is ze overal zeer zeldzaam.
In Vlaanderen is ruw parelzaad uiterst zeldzaam. Het aantal vindplaatsen is sterk afgenomen door de intensievere akkerbouw en de verbeterde zuivering van het zaaigoed van graan. Sommige locaties op de kaart betreffen trouwens eenmalige adventiefvondsten.
Ruw parelzaad is een lage tot middelhoge, aanliggend behaarde, meestal slanke, vaak naar de top vertakte, eenjarige lentebloeier. Kieming kan zowel in de herfst als in het voorjaar plaatsvinden. De aanvankelijk korte schichten groeien tijdens bloei en vruchtzetting sterk uit; de schutbladen lijken op de gewone bladeren en vertonen slechts één duidelijke nerf. De kelk is diep gedeeld. De trechtervormige, roomwitte kroon heeft in plaats van keelschubben aan de binnenkant van de buis vijf lengteplooien; deze zijn evenals de buitenzijde van de buis behaard. De grijsbruine nootjes hebben een ruw en dof oppervlak en zijn aan de top gesnaveld.
Ruw parelzaad is van Zuidwest-Aziatische oorsprong en heeft zich als akkerplant verspreid over gematigde streken van het noordelijk halfrond. Uit een vondst in Maastricht blijkt dat de plant al in de Romeinse tijd in Nederland aanwezig was. Vroeger kwam het vrij algemeen voor in Zuid-Limburg, langs de grote rivieren en in de duinstreek van Voorne tot Egmond. Zeldzamer groeide het op zandige zeeklei en in beekdalen. Van oudsher ontbreekt de plant op hooggelegen, voedselarme zandgronden en in de 'kop' van Noord-Holland. Tegenwoordig komt Ruw parelzaad buiten het Zuid-Limburgse krijtgebied nog maar zeer sporadisch voor, op ver uit elkaar gelegen vindplaatsen.
Met zijn slanke bouw is Ruw parelzaad een typische graanakkerplant, net als Korenbloem (Centaurea cyanus). Een deel van de nootjes komt op de grond terecht, terwijl de rest met het graan wordt mee geoogst. Omdat de nootjes dezelfde middellijn hebben als graankorrels, kunnen ze niet eenvoudig uit het graan worden gezeefd. Vroeger werden ze daarom met het zaaigraan meegezaaid, maar door verbeterde schoningsmethoden is deze cyclus doorbroken. In de grond behouden de nootjes slechts een paar jaar hun kiemkracht. Bij vruchtwisseling kan de plant zich handhaven als de jaren met graanbouw elkaar snel genoeg opvolgen. Een dichte stand van het gewas is ongunstig voor Ruw parelzaad. Naast de genoemde factoren hebben ook chemische onkruidbestrijding en vermindering van de graanbouw tot zijn achteruitgang bijgedragen, maar al voor de invoering van herbiciden was de plant zeldzaam geworden, net als Akkerboterbloem (Ranunculus arvensis) en Naaldenkervel (Scandix pecten-veneris).
Ruw parelzaad groeit op droge, lichte, meestal kalkrijke bodems. In Zuid-Limburg staat het vaak op vrijwel onverweerd krijt. Langs de rivieren komt het voor op oeverwallen en stroomruggen, dus op zandig-kleiachtige bodems. In beide gevallen kan het worden vergezeld door Spiegelklokjes (Legousia spp.), en op krijt ook door Getande veldsla (Valerianella dentata). Plaatselijk groeit het op kalk-, leem- of slibhoudend zand. Behalve in graanakkers wordt de plant ook wel aangetroffen in graften en op open bermtaluds, waar het soms jarenlang op dezelfde plek blijft groeien.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Ruw parelzaad is een pionier op vochtige, matig voedselrijke, basische bodem. De soort groeit vooral als akkeronkruid langs de rand van graanakkers, maar ook op braakliggende terreinen en in wegbermen. De zaden zijn kortlevend en de soort is om te overleven afhankelijk van regelmatige verstoring van de bodem.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.