De Schraallandpaardenbloem is een lage, weinig behaarde plant. De bladeren zijn blauwig groen met een donker paarsrode steel. De hoofdjes hebben hoornloze omwindselblaadjes en goudgele lintbloemen, de buitenste van onder grijzig-paars gestreept. Stuifmeel ontbreekt meestal. De Schraallandpaardenbloem is een plant van tamelijk voedselarme, vrij vochtige en min of meer zure standplaatsen, in vergelijking met andere Paardenbloemen.
Onder de naam Schraallandpaardenbloemen wordt een moeilijk begrensbare groep verstaan die in bepaalde opzichten tussen Moeraspaardenbloemen en Gewone paardenbloemen instaan. Tot voor kort werden deze tot de sectie Spectabilia gerekend, maar enige jaren geleden zijn ze als sectie Celtica afgesplitst. Het gebruik van de soortnaam Taraxacum celticum voor deze groep moet als provisorisch worden beschouwd, aangezien oudere namen beschikbaar zijn. Een van de weinige goed kenbare microsoorten, die bovendien in een groot deel van Nederland voorkomt, is microsp. nordstedtii. Wat volgt, heeft in hoofdzaak betrekking op deze microsoort, die verder als 'de' Schraallandpaardenbloem wordt aangeduid.
De Schraallandpaardenbloem is een lage tot zeer lage, weinig behaarde plant, die in de laatste week van april en de eerste helft van mei bloeit. De bladeren zijn blauwig groen met een donker paarsrode steel, gedeeld met vrij korte en aan de voet brede, driehoekige, gaafrandige zijslippen en een vrij kleine, driehoekige tot pijlvormige eindlob. De hoofdjes zijn tot ruim drie centimeter in middellijn. De omwindselblaadjes vertonen geen hoorntjes; de buitenste zijn aanliggend, langwerpig tot lijnlancetvormig en vrijwel niet vliezig gerand. De lintbloemen zijn goudgeel, de binnenste naar de top oranjeachtig, de buitenste van onder grijzig-paars gestreept. Stuifmeel ontbreekt meestal (anders dan bij de meeste andere microsoorten uit deze groep). De stijlen zijn groen. De nootjes zijn strobruin en hebben een kegelvormige snuit.
Microsp. nordstedtii komt voor in een groot deel van West-Europa en was bij ons tot voor kort vrij algemeen in het grootste deel van het land. In kleigebieden is zij echter weinig aangetroffen en in Zuid-Limburg ontbreekt zij waarschijnlijk. Tegenwoordig is zij vrij zeldzaam en op de meeste plaatsen schaars geworden, al is de achteruitgang minder groot dan bij Moeraspaardenbloemen.
De Schraallandpaardenbloem is een plant van tamelijk voedselarme, vrij vochtige en min of meer zure standplaatsen, althans in vergelijking met de meeste andere Paardenbloemen. Zij gedijde vooral op marginale landbouwgronden, graslanden die wel in cultuur waren gebracht maar te weinig waren ontwaterd om een hoge opbrengst aan gras te kunnen leveren. In cultuurgraslanden blijkt zij niet opgewassen tegen snel groeiende grassen zoals Engels raaigras (Lolium perenne), Ruw beemdgras (Poa trivialis) en Gewoon timoteegras (Phleum pratense). Worden in zo'n perceel bemesting en ontwatering gestaakt, dan verschijnt de Schraallandpaardenbloem en neemt toe naarmate aantallen en verscheidenheid aan microsoorten van Gewone paardenbloemen afnemen. (Hierbij echter moet worden aangetekend dat enkele microsoorten uit deze groep in standplaatseisen vrij dicht bij de Schraallandpaardenbloem staan; dit betreft vormen met aanliggende buitenste omwindselbladen en bladeren met een rode middennerf.) Bij een gelijkblijvend graslandbeheer, dat op verschraling is gericht en waarbij nooit bemesting of overspoeling door voedselrijk water plaatsvindt, verdwijnen tenslotte alle Paardenbloemen, maar de Schraallandpaardenbloem altijd als laatste.
De beste kansen krijgt zij op plaatsen die 's winters drassig zijn en 's zomers oppervlakkig licht uitdrogen. Kieming vindt bij zomerse hoge temperaturen plaats, waarbij de kiemplanten zich snel ontwikkelen, zodat ze in het najaar voldoende uitgegroeid zijn om aan de dan inzettende waterstandsstijging het hoofd te kunnen bieden; kiemplanten zijn hiertegen niet bestand. Alleen in het licht vindt kieming plaats, dus niet in een hoge en/of dichte vegetatie. Behalve in hooilanden, in schrale weilanden en langs greppels staat Schraallandpaardenbloem ook op vochtige plaatsen in heide- en duingebieden. Dikwijls is zij beperkt tot lichte glooiingen op de grens van nat en droger terrein, bijvoorbeeld zandige kopjes in drassig grasland, randen van natte duinvalleien en overgangen tussen moeras en heide. Naar verhouding talrijk zijn de groeiplaatsen waar microsp. nordstedtii als laatste der Paardenbloemen eenzaam standhoudt - dikwijls in een doodenkel exemplaar. Planten waarmee deze dikwijls samen voorkomt, zijn onder meer Blauwe zegge (Carex panicea), Zwarte zegge (C. nigra) en andere kleine Zeggen, Veldrus (Juncus acutiflorus) en andere Russen, Ruw walstro (Galium uliginosum), Kleine valeriaan (Valeriana dioica), Moerasviooltje (Viola palustris), Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia), Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) en Blauwe knoop (Succisa pratensis).
Uit de verwantschap van de Schraallandpaardenbloemen valt als relatief goed herkenbare microsoort nog microsp. euryphjllum te vermelden. Deze groep behoort tot een groep Noordwest-Europese Paardenbloemen - wel onderscheiden als sectie Naevosa - met zwartpaars gevlekte bladeren. (Deze vlekjes moeten niet worden verward met de paarskleuring die op aangevreten, door schimmel aangetaste of anderszins beschadigde plekjes op een paardenbloemblad kan optreden!) De bladeren van microsp. euryphyllum zijn blauwgroen, bladsteel en middennerf zijn over hun volle lengte dieppaars. De buitenste omwindselbladen zijn teruggekromd. Deze microsoort is bij ons aangetroffen in vochtige, zwak brakke terreinen op Texel en Schiermonnikoog, samen met Moeraspaardenbloem. Op beide eilanden is zij bekend van valleien die sporadisch door zeewater worden bereikt, op Texel ook van het polderland.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.