Spiraalruppia is een overblijvende waterplant met lijnvormige bladeren tot een millimeter breed en meestal stompe toppen. De brede, vaak rood getinte bladschede is buikig. De bloeiwijzesteel groeit snel tot meerdere decimeters of zelfs een meter, afhankelijk van de waterdiepte. Bestuiving gebeurt aan het wateroppervlak, waar helmhokjes openbarsten en stuifmeel verspreiden. Na de bloei windt de steel zich spiraalsgewijs op. Spiraalruppia verdraagt meer zout en golfslag dan Snavelruppia en groeit in dieper water.
Spiraalruppia is zeer wijdverspreid en heeft haar hoofdverspreidingsgebied in de gematigde streken van de beide halfronden. Op het noordelijk halfrond komt de soort vooral in Europa en westelijk Noord-Amerika voor. In Europa is ze vooral verspreid langs de kusten van West-Europa, de Baltische Zee, de Middellandse Zee en in minder mate ook langs de kusten van de Zwarte Zee. In België is spiraalruppia alleen van de kust bekend.
Momenteel zijn er geen recente waarnemingen meer, zodat spiraalruppia in Vlaanderen moet worden beschouwd als verdwenen, ondanks dat de regio ongeveer centraal ligt in het Europese verspreidingsgebied. Op grond van herbariummateriaal waren er ooit twee vaste waarnemingskernen (Nieuwpoort- Lombardsijde en Knokke-Hazegraspolder) en een incidentele in Doel (negentiende eeuw). Het meeste materiaal is afkomstig van Nieuwpoort (1868-1954). Opmerkelijk is dat te Knokke de groeiplaats(en) (enkele negentiende-eeuwse waarnemingen in de Hazegraspolder) niet samenvallen met die van snavelruppia. De laatste waarneming in Vlaanderen dateert van 1954 en is afkomstig van de IJzermonding. In de omgeving van de IJzermonding kwamen de beide ruppiasoorten vroeger samen voor. Zie ook de opmerking onder snavelruppia.
Niet vermeld in de Flora-atlas, maar als mondelinge mededeling van meerdere veldbiologen uit de Zwinstreek, wordt melding gemaakt van een groeiplaats, sinds de jaren '1970 tot ca. 2015. Deze soort groeide hier jaarlijks met vele tientallen tot 100den ex. in een ondiepe, oligohaliene plas aan de noordelijke instroom van de (voormalige) Dievengatkreek.
Deze groeiplaats is echter, samen met het grootse deel van deze kreek, verloren gegaan door de werken voor de uitbreiding van het Zwin. Er is toen een poging gedaan om de soort te redden door ze in andere sloten en/of poelen in de omgeving uit te zetten.
Spiraalruppia is een overblijvende waterplant met lijnvormige bladeren, die ruim een millimeter breed kunnen worden en althans in hun jeugd meestal een stompe top hebben. De bladschede van de schutbladen is vrij breed, enigszins buikig en vaak rood getint. De steel van de bloeiwijze groeit in een week tot een lengte van een centimeter uit, waarna de verlenging plotseling zeer snel plaatsvindt. In twee dagen wordt de steel minstens vijf centimeter, maar vaak verscheidene decimeters, soms zelfs meer dan een meter lang. Deze lengte wordt bepaald door de afstand die nodig is om met de top van de bloeiwijze het wateroppervlak te bereiken. Vaak hebben de (bij deze soort niervormige) helmhokjes zich tevoren al losgemaakt en zijn naar de oppervlakte gestegen. De plant produceert dan twee gasbelletjes, die zich aan de bloemen hechten en de bloeiwijzesteel in verticale positie houden totdat het wateroppervlak bereikt is. De helmhokjes springen open, zodra ze met de lucht in contact komen, en het stuifmeel blijft op het water drijven. Een netwerk van mazen op de wand van de stuifmeelkorrels zorgt ervoor dat deze niet nat worden. Als de bloeiwijzesteel volgroeid is, steken de stempels juist boven het water uit. Bestuiving vindt dus, met behulp van het wateroppervlak, net in de lucht plaats. Op deze manier kan zowel kruis- als zelfbestuiving optreden, maar een aanzienlijk deel van de stempels blijft onbestoven. De vruchtzetting is dan ook vaak schaars en bloeiwijzen met acht vruchtjes vormen een uitzondering. Bij plotseling sterke stijging van de waterspiegel gebeurt het een enkele maal dat de bloeiwijzesteel het wateroppervlak niet weet te halen. In dat geval vindt op een soortgelijke manier bestuiving in een luchtbel plaats als bij Snavelruppia. Na de bloei begint de bloeiwijzesteel zich spiraalsgewijs op te winden; tenslotte kan hij vijf tot twintig windingen vertonen. De functie hiervan is niet duidelijk. Bij rijzing van de waterspiegel wordt de steel soms rechtgetrokken, waarna hij zich niet opnieuw opwindt. De vruchtsnavel vormt gewoonlijk geen duidelijk afgescheiden deel van de vrucht.
Spiraalruppia verdraagt meer zout en iets meer golfslag in het zomerhalfjaar dan Snavelruppia en kan in dieper water groeien : bij ons tot ruim een meter diep, in gebieden met helderder water echter bij waterdiepten tot zeven meter. Zij groeit in brak of zilt water en ook in wateren waar het gemiddelde zoutgehalte hoger is dan dat van zeewater. 's Zomers kan de zoutconcentratie van sommige wateren met Spiraalruppia zelfs meer dan het dubbele bedragen van die van zeewater! Welige vegetaties van deze plant zijn soms aan de zeewaartse kant van plassen en brede sloten achter de zeedijk te vinden, waar een sterke kwel van zout water optreedt. Behalve in afgesloten plassen en in brede sloten staat zij ook, meer dan Snavelruppia, in wateren met periodieke waterbeweging. Zo is zij op diverse plaatsen in het Deltagebied aan te treffen in de spuikom van uitwateringssluizen. In brak water kan Spiraalruppia samen met Schedefonteinkruid voorkomen. Naarmate het water zoeter wordt, krijgt dit laatste de overhand, doordat het zich in de lente sneller ontwikkelt en de waterruimte opvult. Hoe zouter het water, hoe beter Spiraalruppia tegen Schedefonteinkruid opgewassen blijkt. Komt het gemiddelde zoutgehalte in de buurt van dat van zeewater, dan ontbreekt Schedefonteinkruid en wordt Spiraalruppia vergezeld door groenwiersoorten die vanaf de bodem omhoog groeien, te weten Chaetomorpha linum (een borstelwier, bijgenaamd 'apenhaar') en Zeesla (Ulva lactuca). Daarnaast komt de plant zowel in brak als in zilt milieu samen voor met drijvende groenwieren, in de eerste plaats Cladophora sericea en voorts Darmwieren (Enteromorpha spp.). In de loop van de zomer kunnen deze wieren zich zo uitbreiden, dat ze Spiraalruppia pluksgewijze geheel overdekken en aldus uit haar overheersende plaats verdringen.
In Zeeland wordt Spiraalruppia af en toe buitendijks in zeearmen aangetroffen en wel op uitgeschuurde laagten in. het schor, waarin zich vloed- en regenwater kan verzamelen. Haar voorkomen op zulke plaatsen is van korte duur.
Op bladeren en stengels van Spiraalruppia zijn de larven van het vliegje Ephydra riparia te vinden, die hier rondkruipen en zich gedurende hun verpopping verscheidene weken lang aan de plant vastklemmen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Tijdens de eerste karteerperiode werd geen onderscheid gemaakt tussen de beide ruppiasoorten. Van de twee ruppiasoorten is spiraalruppia het meest gebonden aan uitgesproken zilte milieus. Belangrijker dan de eigenlijke zoutconcentraties zelf zouden de verschillen tussen winter- en zomerconcentraties zijn. Spiraalruppia komt in Europa zowel voor in zilte kustsituaties als in zoutmeren in het binnenland, waarbij de aard van het dominerende zout minder belangrijk lijkt. In Vlaanderen is spiraalruppia gebonden aan kustmilieus, zoals zilte, permanente sloten en poelen, walgrachten. Het is een meerjarige soort die vooral 'grotere' wateren verkiest (DEN HARTOG 1971, VERHOEVEN 1982).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.