Stekende bies is een middelhoge zomerbloeier die lijkt op Driekantige bies, met een stengel die drie vlakke kanten heeft en aan de voet één tot drie bladeren draagt. De bloeiwijze bestaat uit een kluwen van maximaal vier aren of soms slechts één aar, met kafjes die spitse lobben en een naaldachtig uitsteeksel hebben. Deze plant komt voor in Noord- en Zuid-Amerika, Australië en verspreid in Europa. In Nederland is ze uiterst zeldzaam, met enige aanwezigheid op Terschelling en de Veluwemeerkust. Stekende bies groeit op plekken met een sterke invloed van zoet water in combinatie met zeewater, vaak op zandige, voedselarme bodems nabij zandmassa's. Haar groeiplaatsen variëren, en de exacte ecologische voorwaarden zijn slecht bekend. Ze groeit vaak in overgangsgebieden tussen oeverruigten en betreden terrein, en kan zich vestigen op plekken met wisselende waterstanden.
Stekende bies is vermoedelijk een van oorsprong Amerikaanse soort, die in Europa en Australië verwilderde en inburgerde. In Europa komt stekende bies vooral voor langs de kusten van de Noordzee en de Oostzee, in het mondingsgebied van de grote Noordwest- en Midden-Europese rivieren, en hier en daar in Zuid-Europa. Het globale verspreidingsgebied in Europa is mediterraan-Atlantisch (CASPER & KRAUSCH 1980). In België is stekende bies alleen van Vlaanderen bekend. Vlaanderen ligt submarginaal ten opzichte van het secundaire, verbrokkelde Europese verspreidingsgebied
In Vlaanderen is stekende bies altijd uiterst zeldzaam geweest. De oudste vermelding gaat terug naar een ongedateerde herflora bariumcollectie van DUMORTIER langs de Schelde, tussen Rupelmonde en Antwerpen (niet aangeduid op de verspreidingskaart). CRÉPIN 1881 vermeldde dat gegeven als een meer dan 50 jaar oude vondst. Pas driekwart eeuw later doken opnieuw twee vondsten op, allebei langs de Schelde en dicht bij elkaar, namelijk te Hamme (1923) en te Steendorp (1929). Er waren geen vondsten tijdens de eerste karteerronde, maar in 1994 en 1998 werden opnieuw twee waarnemingen langs de Schelde opgetekend, beide in een van de vroegere uurhokken. In 2005 werd nog een extra groeiplaats ontdekt op een opgespoten terrein aan de monding van de Rupel.
Stekende bies is een middelhoge zomerbloeier die in de meeste kenmerken overeenkomt met Driekantige bies. De stengel heeft drie vlakke tot zwak gewelfde kanten en draagt aan de voet één tot drie volledige bladeren, waarvan de bladschijf tot twee decimeter lang kan worden. De schijnbaar zijdelingse bloeiwijze is een kluwen van hoogstens vier aren, of bestaat uit slechts één aar. De kafjes vertonen aan de top twee spitse lobben met daartussen een duidelijke inkeping, waaruit de middennerf als een tot één millimeter lang naaldje tevoorschijn komt. De bloemen bevatten geen of hoogstens twee korte borstels.
Stekende bies komt voor in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, Australië, en in een aantal zeer verspreid gelegen delen van West-, Midden- en Zuid-Europa. In Nederland is zij aangetroffen op enkele Waddeneilanden, in het oostelijke deel van het Zuiderzeegebied, en lang geleden ook in het Deltagebied. Tegenwoordig is zij uiterst zeldzaam en alleen nog bekend van Terschelling en de Veluwemeerkust van Flevoland en de Veluwe. Zij bereikt bij ons haar noordgrens in Europa; in Noordwest-Duitsland, waar zij onder meer aan de Elbe voorkwam, is zij nu verdwenen.
Stekende bies is een plant met een raadselachtige ecologie. Zij is in onze streken beperkt tot gebieden die onder invloed van zeewater staan of hebben gestaan. Daarbinnen is zij echter gebonden aan plekken met een sterke beïnvloeding door zoet water. De schaarse groeiplaatsen lopen qua begroeiing nogal uiteen, waardoor ze moeilijk op één noemer te brengen zijn. Vermoedelijk is de plant vooral kritisch ten aanzien van haar kiemingsmilieu, maar de voorwaarden voor haar vestiging zijn slecht bekend. Haar concurrentievermogen ten opzichte van andere planten is gering. De huidige groeiplaatsen op Terschelling en op zandstranden aan het Veluwemeer hebben een wisselende waterstand, een zandige, vrij voedselarme bovengrond, en een slib-, voedsel- en basenrijkere ondergrond. Ze liggen in de overgangszone tussen oeverruigten en betreden terrein, en tevens in de nabijheid van zandmassa's waaruit voedselarm water toevloeit. Voorheen stond Stekende bies ook in ondiep water, op plaatsen die open werden gehouden hetzij door het schuren van de stroom (aan riviermondingen), hetzij door sterke kwel (aan de oostrand van Flevoland). De weinige exemplaren van Stekende bies die nu nog aan het Veluwemeer groeien, kunnen zich ter plaatse pas gevestigd hebben nadat dit meer verzoet was. Daarentegen ligt de Terschellinger groeiplaats nog steeds open voor zout water, zij het dat hij alleen 's winters sporadisch door de vloed wordt bereikt. Tot het gezelschap van de Stekende bies behoren onder meer Riet (Phragmites australis), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Fioringras (Agrostis stolonifera), Zilverschoon (Potentilla amserina), Vertakte leeuwetand (Leontodon autumnalis), Klavers (Trifolium spp.), Heen, en Gewone waterbies.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Slibrijke oevers van getijdenrivieren, brakwaterrietlanden aan de kust en dergelijke meer vormen de groeiplaatsen van stekende bies. In Vlaanderen groeit de soort alleen in het zoetwatergetijdengebied van de Schelde.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.