Veldhondstong is een middelhoge, dicht behaarde, onaangenaam riekende, grijsgroene, twee- of meestal meerjarige voorzomerbloeier, die na vruchtzetting afsterft. De plant heeft grote, lang gesteelde wortelbladeren die voor de winter afsterven, terwijl de stengelbladeren kleiner en korter zijn. De bloemen hebben een trechtervormige kroon die van bruinachtig purperrood naar blauwachtig verkleurt. De nootjes zijn opvallend groot, lichtgrijsbruin en bezet met forse stekels, en bevatten giftige alkaloïden.
Het areaal van veldhondstong strekt zich uit over de warme en gematigde streken van West-Europa tot Centraal-Azië. In Europa ontbreekt de soort in het uiterste zuiden van het Iberisch Schiereiland, Italië en Griekenland, en in het noorden van Scandinavië. In België komt de soort vooral voor langs de kust en in het Maasdistrict. In Vlaanderen groeit ze bijna uitsluitend in de Duinen en in de nabijheid van de Sint-Pietersberg. Opvallend is hoe veldhondstong vanuit Zeebrugge, via de kalkrijke, zandige bermen van het Boudewijnkanaal, landinwaarts in de Polders is binnengedrongen.
Op Vlaams niveau is veldhondstong zeldzaam, maar in de Duinen is het een zeer algemene soort.
Veldhondstong is een middelhoge, dicht behaarde, onaangenaam riekende, grijsgroene, twee- of meestal meerjarige voorzomerbloeier, die na vruchtzetting afsterft. De beharing voelt zachter aan dan bij veel andere ruwbladigen. Aan een forse penwortel ontspringen grote, langwerpig-eironde, lang gesteelde wortelbladeren, die voor de winter afsterven (een verschil met de meeste andere rozetplanten). De bloeistengels zijn bebladerd en dragen naar boven toe talrijke zijtakken. De stengelbladeren zijn veel kleiner, smaller en korter gesteeld dan de wortelbladeren; de bovenste zitten met een halfstengelomvattende voet. De talrijke schichten dragen weinig of geen schutbladen. De bloemen hebben een diep gedeelde kelk en een trechtervormige, bruinachtig purperrode, later blauwachtig verkleurende kroon met behaarde keelschubben. De gynobasis ontwikkelt zich piramidevormig en wordt gekroond door de priemvormige stijlrest, die uitsteekt boven de nootjes. Deze zijn afgeplat peervormig en opvallend groot, meer dan een halve centimeter lang en lichtgrijsbruin. Op de aanhechtingsplaats vertonen ze een ongestekelde 'zool'; voor het overige zijn ze geheel bezet met forse stekels, die aan hun top een krans van weerhaakjes dragen. Vaak komt per bloem maar één nootje goed tot ontwikkeling. Soms blijven de nootjes meer dan een jaar aan de dode stengels. De plant bevat giftige alkaloïden en is een oud geneeskruid tegen bepaalde ontstekingen.
Veldhondstong komt voor in Europa, met uitzondering van de noordelijkste en zuidelijkste delen, verder in Siberië en na invoering ook in oostelijk Noord-Amerika. In Nederland is hij grotendeels beperkt tot de duinen, waar hij noordwaarts tot op Texel voorkomt. Meer landinwaarts waren er vroeger nogal wat groeiplaatsen op dijken in Zeeland, maar daar lijkt de plant nu geheel verdwenen. Ook in het rivierengebied en elders in Midden-Nederland is nauwelijks een vindplaats overgebleven. Alleen westelijk Zuid-Limburg herbergt nog enkele plekken met veldhondstong.
Veldhondstong is een plant van droge, zonnige tot halfbeschaduwde, meestal niet dicht begroeide plaatsen op basische kalkrijke, lichte, meestal tamelijk stikstofrijke maar weinig humusrijke grond. In vergelijking met veel andere twee- of meerjarige planten, die slechts eenmaal vrucht zetten, komt deze soort in betrekkelijk stabiele milieus voor. Ook wat de bestendigheid van zijn voorkomen op een bepaalde plek betreft, is veldhondstong standvastiger dan andere soorten met een dergelijke levenscyclus, althans in de duinen. De nootjes kiemen het best als ze - bijvoorbeeld door overstuiving - onder een laagje aarde terecht zijn gekomen. Mede hierdoor bevat de bodem geen voorraad van lang kiemkrachtig blijvende nootjes. Die 'zaadreserve' bevindt zich hooguit bovengronds: aan oude stengels, op moskussens en eventueel op de kale grond, waar de stekels het nootje boven de oppervlakte geheven houden. De kieming is vrijwel tot het voorjaar beperkt. Welk deel van de kiemplanten overleeft, hangt af van de hoeveelheid neerslag die in de lente valt. In natte perioden is de plant vooral in open, zandig terrein talrijk, maar bij droogte komen daar ook de meeste planten om. In de beschutting van struiken zijn de aantalschommelingen geringer. Tegen de winter wordt op grond van de grootte van de penwortel bepaald of een rozet het volgende jaar een bloeistengel zal voortbrengen. Het aantal nootjes dat een exemplaar kan produceren, is evenredig met het gewicht van de gehele plant. Al met al blijkt veldhondstong in het droge duin - bij alle onvoorspelbaarheid van milieufactoren - een bijzonder succesvolle plant, die in zeer uiteenlopende vegetaties optreedt. Anders dan op de standplaatsen van Slangenkruid, Ossentong en Kromhals is de menselijke invloed veelal gering. Groeiplaatsen van Veldhondstong variëren van open duinhellingen tot duin-berkenbossen en diverse typen struweel. Opvallend dichte hondstongvegetaties zien we soms in de windschaduw van vlierbosjes in landwaarts hellende valleitjes aan de lijzijde van de zeereep: een beschutte biotoop waar veel snel afbreekbaar blad- en ander afval terechtkomt.
Dat de nootjes van Veldhondstong klitvruchten zijn, is iedere duinwandelaar uit ervaring bekend. Ze worden onder meer door konijnen aan hun poten meegenomen en zo verspreid. Op het Oost-Friese Waddeneiland Langeoog, waar de plant eertijds talrijk was, volgde op uitroeiing van de konijnen ook verdwijning van de veldhondstong. De bijdrage van deze dieren bestaat trouwens voor een zeker zo belangrijk deel in het omwoelen van de grond. Daarbij worden nootjes met zand bedekt, en bovendien komt uit humus die met zand wordt gemengd, nitraat vrij; beide factoren bespoedigen de kieming. Onmiskenbaar is het optreden van klitverspreiding in Zuid-Limburg, waar de plant op door schapen begraasde krijthellingen groeit. Een van de weinige plekken waar veldhondstong na het staken van de begrazing nog voorkwam, wordt sinds enige jaren opnieuw beweid, waarop de plant zich sterk uitbreidde. Nadat schapen van deze helling elders in de omgeving waren ingezet, verscheen ook daar de plant weer. De verdwijning van Veldhondstong als dijkplant langs de rivieren en in Zeeland zou eveneens het gevolg kunnen zijn van het verdwijnen van schapen (en hun geringere 'mobiliteit' over lange afstand, vergeleken met vroeger). Bij gebrek aan kiemkrachtig zaad in de grond is de herstelkans in dit geval vrijwel nihil. Wegens zijn giftigheid wordt Veldhondstong door zoogdieren nauwelijks gegeten. Opmerkelijk is dat de nootjes noch aan de plant, noch op de grond aan vraat ten prooi vallen, anders dan bij bijvoorbeeld Slangenkruid.
Veelvuldig komen op Veldhondstong het motvlindertje Ethmia bipunctella en de mineervlieg Agromyza abiens voor. Specifieker voor deze plant is de snuitkever Ceutorhynchus cruciger.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Veldhondstong is een soort van pioniersmilieus en struwelen op droge, matig voedselarme, basische zandbodems. In de Duinen groeit ze in een breed gamma van vegetatietypes en milieus zoals mosduin, verstoorde wegbermen, bebouwde zones, zeereepduinen, evenals in open struweel en duinbos. Alleen gesloten grasland lijkt ze te mijden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.