Doornstruwelen zijn zomergroen, 1 tot 10 meter hoog en worden gedomineerd door doornstruiken, zoals Sleedoorn, Eenstijlige meidoorn, rozen, en/of bramen. Van nature komen doornstruwelen voor als mantels van verschillende bossen. Ook binnen deze bossen komen ze voor als tijdelijk stadium bij regeneratie na windval of kappen. In deze gevallen worden ze bij het bostype ingedeeld en niet als aparte eenheid gezien.
Als bramen domineren en de bedekking van andere doornstruiken is minder dan 30% dan behoort dit niet tot het dit regionaal belangrijk biotoop (rbbsp). Zijn er echter meer dan 5 soorten doornstruiken of rozen aanwezig, of staan er zeldzame rozen zoals Kraagroos of Viltroos in, dan spreekt men van een goed ontwikkeld rbb-doornstruweel (rbbsp).
Doornstruwelen vormen onder natuurlijke omstandigheden vaak de overgang tussen grazige weiden en matig voedselrijke bossen. Tegenwoordig zijn de meeste doornstruwelen gerelateerd aan begrazing of bosrandbeheer. Het zijn meestal lint- of puntvormige elementen zijn. Dikwijls zijn ze aangeplant als een of andere vorm van natuur- of landschapsbeheer.