Brede waterpest is herkenbaar aan de dakpansgewijs liggende bladeren aan de stengeltop en stengelleden langer dan twee centimeter. De bladeren hebben een stompe tot afgeronde top met een minuscuul spitsje en aan elke kant één tot drieëntwintig tandjes, zichtbaar bij sterke vergroting. De stengels groeien voornamelijk verticaal. De kroonbladen zijn vaak lichtroze. Brede waterpest is een plant van matig voedselarm tot voedselrijk, ondiep, helder, stilstaand, zoet of zwak brak water.
Brede waterpest is een Noord-Amerikaanse soort die omstreeks 1836 in Europa terechtkwam en die zich vervolgens, door de mens geholpen, zeer snel over vooral West-, Middenen Oost-Europa verpreidde. Momenteel kent ze een amfi-Atlantísche tot circumpolaire verspreiding. In België is brede waterpest voor het eerst opgedoken rond 1861. Volgens de Atlas van 1972 (VAN ROMPAEY 8. DELVOSALLE 1972) komt de soort in België vooral in Laag-Belgie voor. Daarbuiten zijn vooral concentraties bekend rond waterlopen en incidentele geÏsoleerde vindplaatsen in het gehele land. De grootste concentraties bevinden zich in de driehoek Antwerpen-Gent-Hasselt en in de Kempen.
Globaal is brede waterpest in Vlaanderen vrij algemeen, maar het aantal uurhokken is achteruitgegaan ten opzichte van de eerste karteerperiode, ondanks de sterkere aandacht voorwaterplanten en hun habitats tijdens de tweede karteringsronde. Vaak wordt aangenomen dat brede waterpest gedeeltelijk is verdrongen door smalle waterpest. De achteruitgang is het grootst in de Kempen. In streken waar zeer intensief naar wateren moerasplanten is gezocht (Polders, Schelde-Leíege bied) is er eerder een toename ten opzichte van de eerste kartering. Misschien hebben veranderingen in het onderhoud en beheer van waterlopen (minder vaak schonen) en van de waterkwaliteit (water voedselríjker en veel vaker troebel) een negatieve invloed gehad op de frequentie van brede waterpest.
Brede waterpest is aan goed uitgegroeide exemplaren met het blote oog te herkennen doordat de bladeren aan de stengeltop dakpansgewijs tegen elkaar liggen en/of doordat een deel van de bladeren breder is dan drie millimeter en/of doordat een deel van de stengelleden langer is dan twee centimeter. Verder hebben de bladeren een stompe tot afgeronde top (met een minuscuul topspitsje) en aan elke kant een- tot drieëntwintig tandjes, die alleen bij sterke vergroting te zien zijn. De stengels groeien in hoofdzaak in verticale richting. De kroonbladen hebben vaak een roze tint. De bij ons niet voorkomende mannelijke planten onderscheiden zich in bloeiende staat van Smalle waterpest doordat de mannelijke bloemen met behulp van een draadvormige steel het wateroppervlak bereiken. Brede waterpest overwintert met ondergrondse, bewortelde stengeldelen met winterknoppen.
Waarschijnlijk is Brede waterpest omstreeks 1820 in Engeland ingevoerd, waarna zij in de loop van de 19de eeuw het grootste deel van Europa veroverde. Ook de meest beknopte weergave van haar zegetocht krijgt snel iets van een chronique scandaleuse, omdat het telkens weer botanici en vaak hooggeleerden waren die, gefascineerd door haar uitbreidingsvermogen, de plant een handje hielpen bij nieuwe invasies. Een enthousiaste Engelse dominee, Rivers Topper, doopte haar met de schertsnaam Growforevva aquatilis, welke Latijnse naam deels op zijn Engels uit te spreken is en dan 'wateraltijddoorgroeier' betekent. Omdat Topper onder verdenking stond de plant uit te zetten, werd zij door anderen voor Topperaria pestifera uitgescholden. Een andere sponsor werd evenzo geëerd met Babingtonia pestifera. Vijvers en kanalen werden door de nieuwkomer volledig opgevuld, zodat vissen, roeien en zwemmen onmogelijk werden en de scheepvaart zware hinder ondervond. Aangemoedigd door deze indrukwekkende resultaten van hun Britse collega's namen vervolgens continentale botanici het voortouw bij de introductie in andere landen. Daarbij namen ze geen genoegen met dichtgegroeide vijvers van botanische tuinen; ook het buitenwater moest eraan geloven. In Nederland wordt de primeur toegeschreven aan een Utrechtse professor, die in 1859 de proef op de som nam door de plant her en der in de provincie in het water te gooien. Binnen twee jaar kon een van zijn naaste collega's het succes van deze proef wereldkundig maken: ook hier volledig verstopte watergangen. Achteraf bleken de in het wild experimenterende botanici uiteraard door de nobelste bedoelingen bezield te zijn geweest: de plant zou wellicht een uitmuntende meststof dan wel een krachtige bijdrage aan de verlanding leveren - allebei ware kunststukjes voor een gewas waarvan de dode resten binnen twee maanden vergaan, sneller dan van welke andere vaatplant ook! In 1874 vroeg in het toen nog Elodea-vrije Friesland een lid van de provinciale staten om een onderzoek naar het ontstaan (!) en de zaadverspreiding ( van de plant. Omstreeks de eeuwwisseling had Brede waterpest bijna heel Europa veroverd en behoorde zij in Nederland tot de algemeenste waterplanten. Tevens kwamen echter al ruim vé6r het eind van de 19de eeuw de eerste berichten over achteruitgang volgend op de explosieve uitbreiding. Reeds toen werd de aannemelijke veronderstelling geuit dat de plant in met rust gelaten (dus niet geschoonde) wateren zichzelf het leven na verloop van tijd onmogelijk zou maken - een vermoeden dat ook met betrekking tot haar familielid Krabbenscheer is uitgesproken. In de tweede helft van de 20ste eeuw stegen de papieren van Brede waterpest aanmerkelijk: een pest was zij inmiddels allang niet meer, maar nu werd zij van een algemene waterplant zonder veel indicatiewaarde tot een gaandeweg zeldzamer en navenant graag geziene indicator van het betere water! Als 'pest' kreeg zij een opvolger in haar naaste verwant Smalle waterpest. In hoeverre tussen de opkomst van deze soort en de achteruitgang van Brede waterpest een rechtstreeks verband bestaat, blijft nader te onderzoeken. Vermoedelijk heeft de komst van Smalle waterpest het verdwijnen van Brede waterpest op veel plaatsen bespoedigd, maar is de hoofdoorzaak van beide processen dezelfde: veranderingen in de kwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater.
Brede waterpest is of was uit het grootste deel van ons land bekend, maar in Zeeland alleen uit oostelijk Zeeuws-Vlaanderen en op de Waddeneilanden alleen van Schiermonnikoog. Tegenwoordig is zij in ons land plaatselijk nog vrij algemeen, maar in veel gebieden kost het grote moeite te midden van de overvloed aan Smalle waterpest een plek met Brede waterpest te ontdekken.
Brede waterpest is een plant van neutraal tot basisch, matig voedselarm tot voedselrijk, meestal ondiep, helder, stilstaand of rustig stromend, zoet of zwak brak water. Zij was een plant van wateren van 'gemiddelde' samenstelling, zonder opvallend hoge gehalten aan bepaalde voedingsstoffen. Zij groeit op vrijwel alle grondsoorten, zowel op venige als op humusarme bodem. Zij stond vooral in brede sloten en kleine kanalen - juist de wateren die door inlaten van rivierwater het meest vervuild en van karakter veranderd zijn. In grotere kanalen, plassen, wielen en oude rivierarmen komt zij hoogstens in geringe hoeveelheid voor. Tegenwoordig is zij voornamelijk aan te treffen in geïsoleerde wateren zoals vijvers en afgravingen. In poldergebieden staat zij voornamelijk op kwelplekken, en in elk geval ver van inlaatplekken van rivierwater en andere vervuilingsbronnen. Dikwijls komt zij samen met Stijve waterranonkel (Ranunculus circinatus), grasbladige Fonteinkruiden (Potamogeton div. spp.) en kranswieren van het geslacht Chara voor. In kwelmilieus wordt zij begeleid door Holpijp (Equisetum fluviatile), Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis) en Waterviolier (Hottonia palustris). Ook Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans) en Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) treden vaak in gezelschap van Brede waterpest op.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Brede waterpest is een echte, volledig submers blijvende waterplant van kanalen en vaarten, afgesneden rivierarmen, beken, treksloten, kleinere en grotere plassen met helder, stilstaand tot zwak stromend, bij voorkeur hard en matig ionenrijk water. De soort kan profiteren van fosfaatarme kwelomstandigheden en mijdt zilt water. Omdat minerale bodems worden verkozen, vindt men brede waterpest gemakkelijk in kort tevoren geschoonde wateren. De soort ontbreekt in tijdelijk droogvallende, te ondiepe ofte sterk verlande wateren.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.