De Waterviolier is een lichtgroene, verspreid behaarde waterplant die vaak groen overwintert en in de late lente bloeit. De bladeren blijven onder water, staan verspreid of in kransen, en vormen aan de stengeltop een rozet. Boven het wateroppervlak groeit een rechtopstaande bloeistengel met lila tot witte bloemen en een dooiergele keel. De vrucht opent met vijf spleten, en de plant kan luchtbladeren vormen op drooggevallen plekken. Waterviolier groeit in ondiep, zoet water met een laag tot matig gehalte aan carbonaat, fosfaat en stikstof.
Waterviolier is een Europese soort waarvan het hoofdverspreidingsgebied zich situeert in Centraal-, West- en Oost-Europa. Ze is zeldzaam in Noord- en Zuid-Europa. In België komt ze bijna exclusief in Laag-België voor.
In Vlaanderen is het een vrij algemene soort die, rekening houdend met de betere verkenning van de aquatische milieus tijdens de tweede karteringsperiode, een lichte achteruitgang vertoont. Waterviolier verdween vooral uit de randzones van het verspreidingsgebied in Vlaanderen (zeker in vergelijking met de waarnemingen van voor 1939). De soort vermijdt zout en zware gronden (Polders, Leemstreek), maar dringt via riviervalleien door tot in de Leemstreek. In de Polders staat ze uitsluitend op de overgangsgebieden met de Zand- en Zandleemstreek. Ze komt vooral voor in de zandige districten (Vlaams, Kempen), maar in de Kempen ontbreekt ze grotendeels in de droge gedeelten.
De Waterviolier is een lichtgroene, verspreid behaarde, overblijvende, vaak groen overwinterende waterplant, die in de tweede helft van de lente bloeit. De in het water zwevende, door lange wortels in de bodem verankerde, vooral bovenaan vertakte stengels dragen bladeren, die onder het wateroppervlak blijven en verspreid of in kransen staan. Aan de stengeltop zijn ze tot een soort rozet opeengedrongen. De bladeren zijn kamvormig verdeeld in eenwijdige, vlakke, lijnvormige slippen, die aan de voet door smalle stroken langs de middennerf worden verbonden. Te midden van een aantal rozetten ontspringt een rechtopstaande, lage tot middelhoge, gewoonlijk boven water uitstekende, onbebladerde bloeistengel, die aan de basis iets verdikt is. Hij wordt door de 'balancerende' rozetten overeind gehouden. De bloemen staan in een aantal boven elkaar geplaatste kransen in de oksels van kleine schutbladen, en zijn opzij of schuin omhoog gericht. Ze hebben een bijna losbladige kelk en een trompetvormige, lichtlila tot witte bloemkroon met een dooiergele keel. Net als het nauw verwante geslacht Primula vertoont Waterviolier heterostylie; langstijlige exemplaren zijn talrijker dan kortstijlige. Daarnaast kunnen opvallende verschillen in bloemgrootte optreden. Op de nectar onder in de kroonbuis komen vooral vliegen af. Tijdens het rijpen van de doosvrucht krommen de vruchtstelen zich naar beneden. De vrucht gaat met vijf lengtespleten open. Op tijdelijk droogvallende plekken vormt de plant luchtbladeren, die dezelfde vorm hebben als de onderwaterbladeren maar kleiner blijven. In relatief diep water kan onderwaterbloei optreden, met zelfbestuiving in de bloemknop.
Waterviolier is een Midden- en Oost-Europese laaglandbewoner, die westwaarts tot in Midden-Engeland en Zuidwest-Frankrijk voorkomt. In geen van de omringende landen wordt hij zoveel aangetroffen als in ons land. Al is dit voor een waterplant niet uitzonderlijk, het heeft er misschien wel toe bijgedragen dat de plant naar een Nederlander werd vernoemd: Pieter Hotton, Leids hoogleraar omstreeks 1700, de voorganger van Boerhaave. Hoewel Hottonia door ontwatering en watervervuiling van heel wat vindplaatsen is verdwenen, komt zij in een groot deel van Nederland nog steeds vrij algemeen voor. De plant ontbreekt vrijwel in hooggelegen zandstreken zoals de Midden-Veluwe, in zeekleigebieden en in de duinen. Van de vroeger vrij talrijke groeiplaatsen aan de duinrand van Haarlem tot het Westland is heel weinig overgebleven. In Zuid-Limburg komt de plant alleen nog op een enkele plek in het Maasdal voor, in Zeeland aan de pleistocene Zuidrand van Zeeuws-Vlaanderen.
Waterviolier - vooral tijdens de bloei een van de meest opvallende en attractieve waterplanten - staat gewoonlijk in ondiep, zoet, ongeveer neutraal water met een matig tot vrij gering carbonaat-, fosfaat- en stikstofgehalte. De bodem, die uit laagveen, zand of rivierklei bestaat, is gewoonlijk arm aan carbonaat en tamelijk rijk aan fosfaat. Voor zijn koolzuurassimilatie kan Waterviolier geen bicarbonaat gebruiken, zodat hij is aangewezen op water met een hoog gehalte aan kooldioxide. In neutraal, stilstaand water is dit gehalte meestal laag, behalve op kwelplekken: in kwelwater is kooldioxide vaak rijkelijk aanwezig (vooral als het water zowel zure als carbonaatrijke bodemlagen heeft gepasseerd). In sloten en kleine, ondiepe plassen is Waterviolier een van de beste en tevens algemeenste kwel-indicatoren. In spoorsloten komen plaatselijk massavegetaties voor. Soms staat hij in kleiputten. Een matige stroomsnelheid van het water verdraagt hij goed; in gekanaliseerde beken en in uitwateringssloten en -kanaaltjes treedt deze plant dikwijls talrijk op. Door de waterbeweging verloopt de gaswisseling, dus ook de kooldioxide-voorziening, hier veel vlotter dan in stilstaand water. De doorstroming van dergelijke watertjes wordt door Waterviolier weinig gehinderd; het is aan te bevelen, ze niet voor de zomer te schonen, want na vroegtijdige opschoning krijgt men vaak verstoppende massa's Waterpest (Elodea) ervoor in de plaats!
Het verspreidingspatroon en de verdwijning van de plant uit de Westhelft van Zuid-Holland verraden een belangrijke beperking van haar optreden: brak water wordt strikt gemeden. Vergeleken met veel andere waterplanten kan Waterviolier op betrekkelijk schaduwrijke plekken groeien. Daarbij speelt stellig een rol dat zijn groeiactiviteit zich vooral in het voorjaar afspeelt, als de bomen nog niet in blad staan. Net als andere wintergroene zoetwaterplanten - een aantal Waterranonkels (Ranunculus, ondergesl. Batrachium) en Sterrekroossoorten (Callitriche spp.) - kan deze plant invriezing in ijs overleven. In zeer beschutte en vochtige omgeving kan Waterviolier zonder verlies aan vitaliteit zijn bloeitijd en vruchtzetting als moerasplant met een rozet van luchtbladeren doorbrengen: in beekbegeleidende Elzenbroekbossen, in beschaduwde of diep gelegen sloten en soms tussen de oeverbegroeiing van plassen. Planten waarmee hij dikwijls samen voorkomt, zijn Gewoon en Haaksterrekroos (Callitriche platycarpa en hamulata), Grote waterranonkel (Ranunculus peltatus), Watervorkje (Riccia fluitans) en vooral in veengebieden Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Sloten en kleinere plassen, vaak op plaatsen met een wisselende waterstand en waar kwelwater aanwezig is, vormen de geprefereerde habitats voor waterviolier. Het is een goede indicatorsoort voor kwelwater dat rijk is aan koolzuurgas, zeker in regio's waar de soort niet echt thuishoort (BLOEMENDAAL & ROELOFS 1988). De plant groeit bij voorkeur in min of meer neutraal tot zwak zuur, zacht, mesotroof water.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.