De Weidegeelster is een zeer lage, grijsachtig groene voorjaarsbloeier die als eerste Geelster bloeit. De spoelvormige bol ligt horizontaal met twee witte nevenbollen. De plant heeft één blad met een wijnrood getinte voet, smal bij jonge planten en V-vormig bij oudere planten. Bloeiende planten hebben twee stengelbladeren onder het bloemscherm. Het scherm bevat één tot vier bloemen met spitse bloemdekbladen die na de bloei metaalgrijs of roodachtig worden. De Weidegeelster groeit op vrij droge, kalk- en humushoudende, zandige of licht kleiige grond.
Het areaal van weidegeelster situeert zich in Centraal- en Oost- Europa. Het gesloten areaal strekt zich uit van Duitsland en Polen, oostwaarts tot aan de Zwarte Zee en zuidwaarts tot ten noorden van de Alpen en de Balkan. Daarbuiten ligt nog een zone met verspreide groeiplaatsen, die westwaarts reikt tot Midden- Frankrijk en noordwaarts tot Zuid-Scandinavië. In Wallonië komt weidegeelster niet voor. Vlaanderen ligt buiten het areaal.
Voor 1971 werd de soort noch in Vlaanderen, noch in de rest van België aangetroffen. In 1998 is ze voor de eerste maal waargenomen in Vlaanderen (en in België). Ze groeide op een kerkhof in Budingen (Haspengouw) samen met vreemde ereprijs en klein bronkruid (VANNEROM & TIMMERMANS 1999).
De Weidegeelster is een grijsachtig groene, meestal zeer lage voorjaarsbloeier, die gemiddeld als eerste Geelster in bloei komt en uitgebloeid is. De spoelvormige bol ligt vrijwel horizontaal en draagt in de bloeitijd buiten de omhulling van de bolvliezen twee afstaande, knotsvormige, naakte, witte nevenbollen (in twijfelgevallen geeft dit kenmerk de doorslag bij de herkenning van Weidegeelster). Aan de voet van de plant ontspringt één blad met een wijnrood getinte voet. Bij jonge planten is dit zeer smal, maar dan wel reeds gegroefd en duidelijk kantig, niet rolrond zoals bij Akkergeelster. Oudere planten hebben een gootvormig, op doorsnede V-vormig, aan de rand al of niet gewimperd, aan de top niet of zwak kapvormig blad, dat zelden meer dan een halve centimeter breed is. Aan de onderkant vertoont het blad één uitspringende nerf (zelden drie). Bij bloeiende planten komt dit grondstandige blad veelal scheef de grond uit en is het veel langer dan de bloeiwijze. De bloeistengel draagt vlak onder het scherm twee stengelbladeren, waarvan het onderste van dezelfde breedte is als het grondstandige blad, terwijl het bovenste kleiner en smaller is; dikwijls zijn deze stengelbladeren gewimperd. Het scherm bevat één tot vier, zelden meer bloemen. De bloemdekbladen hebben meestal een min of meer spitse top; bij het uitbloeien vouwen ze zich schuitvormig en krijgen een metaalgrijze of soms roodachtige tint. Vruchtzetting is in ons land tot dusver met waargenomen.
Het areaal van de Weidegeelster is beperkt tot Midden- en Zuidoost-Europa en het Oostzeegebied. Hoewel de plant in Nederland haar westgrens bereikt, ligt binnen ons land een gebied waar zij vrij algemeen is en - in vergelijking met haar voorkomen elders - met een opmerkelijk hoge dichtheid optreedt: de Liemers met het aangrenzende deel van de Over-Betuwe plus het dal van de Gelderse IJssel. Minder algemeen komt zij voor aan de binnenduinrand van Castricum tot het Westland. Tenslotte heeft zij een paar geïsoleerde groeiplaatsen aan de Lek en op de Veluwe.
Weidegeelster groeit op vrij droge, kalk- en meestal ook humushoudende, zandige of soms licht kleiige, meestal enigszins bemeste grond. Haar standplaatsen komen deels met die van Akkergeelster overeen, maar Weidegeelster staat over het algemeen op wat graziger plekken dan deze, al kwam zij eertijds evenals haar verwant ook wel in akkers voor. Behalve op kerkhoven en in tuinen is zij ook vaak buiten de bebouwde kom te vinden en wel aan de voet van rivierdijken, op glooiingen van zandkoppen in de uiterwaarden, onder heggen of aan perceelranden waar vroeger een heg heeft gestaan, soms ook op rivierduinen. Haar natuurlijke standplaats moet wellicht gezocht worden in het Abelen-lepenbos dat thuishoort op rivierduinen en rivierdalwanden en aan de binnenduinrand (deel 1, blz. 123). Op een tweetal groeiplaatsen op de pleistocene zandgronden even ten oosten van het IJsseldal blijkt zij voor te komen op plekken waar ooit rivierklei is aangevoerd. Planten waarmee Weidegeelster samen voorkomt, zijn onder meer Speenkruid (Ranunculus ficaria), Klimopereprijs (Veronica hederifolia), Gewone vogelmelk, Paarse dovenetel (Lamium purpureum), Kleine veldkers (Cardamine hirsuta), Zandraket (Arabidopsis thaliana) en Vroegeling (Erophila verna). Op beschaduwde plaatsen is zij soms samen met Vingerhelmbloem (Corydalis solida) en/of Maarts viooltje (Viola odorata) aan te treffen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Weidegeelster is een voorjaarsbloeier die groeit op vrij droge, kalk- en humushoudende, meestal enigszins bemeste, zandige grond. De soort was vroeger in de omliggende landen bekend van graanakkers, maar in dat soort milieus komt ze nu niet meer voor. De plant manifesteert zich nu vooral als een onkruid in tuinen en op kerkhoven (REICHLING 1986, VANNEROM & TIMMERMANS 1999).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.