Weidehavikskruid is een middelhoge, lichtgroene plant met borstelige beharing. De bladeren zijn breder dan bij Grijs havikskruid en hebben een stompe top. De hoofdjes vormen eerst een kluwen, later een vlakke tuil, met licht goudgele lintbloemen zonder rode tint. Weidehavikskruid groeit op diverse grazige plekken.
Weidehavikskruid, Hongaars havikskruid en Florentijns havikskruid zijn soorten van droge, matig voedselrijke tot voedselarme graslanden en pioniersvegetaties. Ze komen voor op oude muren, spoorwegbeddingen en mijnterreinen, kapvlakten en op open plekken op taluds en in wegbermen. Vaak staan ze op snel opwarmende stenige, substraten. Het oorspronkelijke areaal van weidehavikskruid situeert zich in Europa (ontbreekt grotendeels in Zuid- en West-Europa) en Zuidwest-Azië. Hongaars havikskruid is van oorsprong een Centraal-Europese soort. De westelijke grens van het areaal reikt tot de oostgrens van België en het oosten van Frankrijk. Het oorspronkelijke areaal van Florentijns havikskruid situeert zich in Zuid- en Midden-Europa en Zuidwest-Azië.
Hongaars, Florentijns en weidehavikskruid zijn in Vlaanderen alledrie zeldzame tot uiterst zeldzame soorten, al zou met name Hongaars havikskruid sinds kort sterk in uitbreiding zijn (VERLOOVE 2002, LAMBINON et al. 2004). Meer onderzoek is nodig om een preciezer beeld te krijgen van de verspreiding van de aparte taxa, maar het algemeen verspreidingsbeeld van de soortengroep sluit goed aan bij hun areaal in Nederlands Zuid-Limburg en Duitsland.
Weidehavikskruid is een middelhoge, soms hoge, lichtgroene plant met een lange, vrij dichte, wat borstelige beharing. De bloei is grotendeels tot de maand juni beperkt. De lange uitlopers dragen opgerichte bladeren, die niet veel kleiner zijn dan de rozetbladeren; aan de stengel staan meestal twee of drie bladeren. Het blad is lancet-spatelvormig, gewoonlijk breder dan bij Grijs havikskruid; de rozetbladeren hebben een stompe top. De vrij talrijke hoofdjes staan in een aanvankelijk kluwenachtig samengetrokken, later vrij vlakke tuil. De lintbloemen zijn licht goud geel, zonder rode aanlooptint aan de onderkant. Na vruchtzetting sterft de bloeistengel met de bijbehorende rozet af; daarvoor in de plaats ontwikkelen zich aan de uitlopers nieuwe rozetten. De vruchtzetting geschiedt in de regel zonder bestuiving (apomictisch). Stuifmeel van Weidehavikskruid kan echter wel bij verwante soorten voor bevruchting zorgen, wat bastaarden oplevert.
Weidehavikskruid komt voor in Noord- en Midden-Europa, West- en Midden-Siberië en - ingevoerd - in oostelijk Noord-Amerika. Het eigenaardige Nederlandse verspreidingspatroon vertoont weinig overeenkomst met dat van andere vaatplanten. Weidehavikskruid komt vrij zeldzaam, maar plaatselijk vrij veel voor in de provincies Groningen, Drenthe, Friesland en Flevoland, in de omgeving van Kromme en Oude Rijn en in Midden- en Zuid-Limburg. Verder liggen enige verspreide vindplaatsen in Overijssel, op de Veluwe, in Noord-Brabant, Zuid-Kennemerland en het Zuid-Hollandse rivierengebied. De plant ontbreekt geheel in Zeeland, ten noorden van het IJ en op de Waddeneilanden. In de loop van de 20ste eeuw zijn er over de hele linie nogal wat vindplaatsen afgegaan én bijgekomen. In het zuidoosten werd de soort aan het eind van de 19de eeuw voor het eerst aangetroffen aan het spoor in de Zuid-Limburgse mijnstreek, waarop vooral noordwaarts uitbreiding volgde. Nieuw is uiteraard ook het verschijnen van Weidehavikskruid in de IJsselmeerpolders. Van nog recenter datum is de ontdekking van deze plant in Overijssel en Zuidoost-Drenthe.
Weidehavikskruid groeit op grazige plaatsen van nogal uiteenlopend karakter; zijn verspreidingspatroon kan bezwaarlijk aan bijzondere standplaatseisen worden toegeschreven. Het pleegt te worden vergezeld door alledaagse berm- en graslandplanten zoals Gestreepte witbol (Holcus Ianatus), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Veldzuring (Rumex acetosa), Smalle weegbree (Plantago lanceolata), Paardenbloem en Gewoon biggenkruid. Waar het voorkomt, kan het aangesloten plakkaten vormen die soms weinig relatie met de overige vegetatie lijken te vertonen. Wellicht is Weidehavikskruid wat zijn vestiging betreft, een pionier en weerspiegelt zijn optreden de voorgeschiedenis van een terrein. Illustratief is in dit verband zijn voorkomen in de IJsselmeerpolders. In de Noordoostpolder werd het zes jaar na het droogvallen van de polder ontdekt, en ook in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland behoorde het tot de vrij vroege aanwinsten van de flora. Het verscheen op uiteenlopende bodems, waarvan de voornaamste overeenkomsten zijn dat ze vochtvasthoudend en niet sterk zuur zijn. Het blijkt te kunnen groeien op fijn, kalkhoudend zand, keileem, zandige klei en veen. De groeiplaatsen liggen in wegbermen, aan slootkanten, in grasland op zandstrandjes en aan bospaden. Een deel staat onder invloed van het grondwater, de meeste echter niet. Als bospadbegeleider is de plant buiten de IJsselmeerpolders niet bekend; weg- en slootbermen vormen in veel gebieden de voornaamste standplaats. Binding aan een bepaalde grondsoort is nergens waar te nemen. In Groningen liggen enige groeiplaatsen langs spoorwegen, evenals in het noordelijke deel van Zuid-Limburg. In Drenthe zijn de laatste tijd nogal wat plekken op het talud van afwateringskanaaltjes ontdekt; vergelijkbare groeiplaatsen zijn in Midden-Limburg van gekanaliseerde beken bekend. Verder is de plant hier en daar aangetroffen in zand-, leem- en kleiafgravingen en in droge of vochtige, schrale hooilanden, maar dergelijke groeiplaatsen zijn schaars. In Limburg staat Weidehavikskruid op zand en löss, ook op stenig substraat, maar niet op krijt; zowel in het volle licht als op licht beschaduwde plekken.
Een in veel opzichten met Weidehavikskruid overkomende soort is Oranje havikskruid (Hierüclltm aurantiacum), een welbekende tuinplant. Het verschilt hoofdzakelijk in de bloemkleur: een warm rood-oranje, vaak met een iets purperen gloed. Van oorsprong is het een Midden-, Noord- en Oost-Europese bergplant. Het verwildert gemakkelijk in wegbermen en houdt dan soms lang stand. Of het zich daarnaast als neofiet spontaan in het laagland uitbreidt, valt moeilijk na te gaan; gezien het gedrag van zijn verwanten Grijs en Weidehavikskruid is een dergelijke uitbreiding niet uit te sluiten. Waar Oranje havikskruid andere vertegenwoordigers van het ondergeslacht Pilosella tegenkomt, kunnen bastaarden worden gevormd, die gewoonlijk de regel aan de combinatie van een oranje (of hooggele) bloemkleur met eigenschappen van de andere ouder te herkennen zijn. De bastaard met Muizenoor (H. >< stoloniflorum) is evenals Oranje havikskruid zelf als sierplant in cultuur.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Binnen het geslacht Hieracium vormen weidehavikskruid (H. caespitosum Dum.), Florentijns havikskruid (H. piloselloides Vill.) en Hongaars havikskruid (H. bauhinii Schult. ex Besser) samen een complexe groep. LAMBINON et al. (2004) erkent ze alledrie als aparte soorten, terwijl VAN DER MEIJDEN (1996) de laatste twee tot één soort verenigt (maar wel de twee taxa als ondersoorten behoudt). Bij nazicht van herbariummateriaal (BR) is gebleken dat het onderscheiden van de drie taxa heel vaak bemoeilijkt wordt omdat de specimens een combinatie van kenmerken vertonen die niet overeenstemt met de beschrijvingen in de diverse flora’s (die overigens ook niet telkens dezelfde combinatie van kenmerken hanteren voor dezelfde taxa). In afwachting van verder onderzoek hebben wij daarom geopteerd voor een gezamenlijke kaart voor de drie taxa.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.