Tengere rus is een lage, soms middelhoge, gras- tot geelgroene, in dichte pollen groeiende zomerbloeier met een kort, gedrongen, scheef staand wortelstokje. De dunne, uitgesproken taaie stengels zijn alleen aan de basis bebladerd. De bladeren hebben een lichtbruine bladschede, die tenslotte tot vezels verweert, en een grasachtige, tot anderhalve millimeter brede bladschijf. De tamelijk rijkbloemige bloeiwijze is vaak min of meer samengetrokken, maar soms uitgesproken losbloemig. Deze, oorspronkelijk Noord-Amerikaanse, soort komt voor in Europa, Oost-Azië, Australië en Zuid-Amerika. Daar treed hij op als tredplant van vochtige, kalkloze of althans oppervlakkig ontkalkte, matig voedselrijke, vaak humusarme zandgronden.
Tengere rus is inheems in Noord-Amerika en werd in de eerste helft van de negentiende eeuw in onze streken geïntroduceerd.
De verspreidingskaart voor Vlaanderen vertoont een opvallend patroon: gezien haar habitatpreferentie komt de soort voornamelijk voor op zure zandgronden (vnl. in de Kempen). In die regio heeft tengere rus zo goed als haar volledige potentiele areaal ingenomen. De expansie in Vlaanderen is een relatief recent fenomeen dat zich grotendeels voltrok tussen 1950 en 1975. Flora’s uit 1945 noemen de soort nog 'zeldzaam' terwijl van de Belgische plantenatlas uit 1972 een verspreidingspatroon toont dat nauwelijks verschilt van het huidige.
Tengere rus is een lage, soms middelhoge, gras- tot geelgroene, in dichte pollen groeiende zomerbloeier met een kort, gedrongen, scheef staand wortelstokje. De dunne, uitgesproken taaie stengels zijn alleen aan de basis bebladerd. De bladeren hebben een lichtbruine bladschede, die tenslotte tot vezels verweert, en een grasachtige, tot anderhalve millimeter brede bladschijf. De tamelijk rijkbloemige bloeiwijze is vaak min of meer samengetrokken, maar soms uitgesproken losbloemig (als bij Greppelrus) en dan tot twee decimeter lang. Veelal steken een of twee schutbladen boven de bloeiwijze uit. De bloemdekbladen zijn onderling ongeveer even lang, tot een halve centimeter, lancetvormig met een zeer spitse top, en steken boven de doosvrucht uit.
Tengere rus is oorspronkelijk inheems in Noord-Amerika, volgens enkele auteurs wellicht ook in Ierland en Schotland. Sinds het begin van de 19de eeuw heeft hij zich over andere delen van de wereld verspreid: West- en Midden-Europa, Oost-Azië, Australië, Zuid-Amerika en de Azoren; alleen Afrika heeft hij tot dusver niet aangedaan. De eerste vondsten op het Europese vasteland werden gedaan in Nederland en België: in 1821-'24 werd hij achtereenvolgens bij De Bilt, Antwerpen en Breda ontdekt. Halverwege de 19de eeuw was hij reeds een gewone verschijning op de zandgronden van Noord-Brabant, Utrecht, Gelderland en Overijssel. Tegenwoordig is hij in het pleistocene deel van het land (met inbegrip van Zuid-Limburg) vrij algemeen. In de duinen breidt hij zich langzaam maar gestaag uit, evenals in stedelijke omgeving in het westen van het land. In veen- en kleistreken blijft hij beperkt tot aangevoerd zand.
Deze Amerikaanse Rus is een tredplant van vochtige, kalkloze of althans oppervlakkig ontkalkte, matig voedselrijke, vaak humusarme zandgronden. Hij gedijt zowel op licht beschaduwde plekken als in de volle zon. Regelmatig onder de voet gelopen te worden verdraagt hij goed, berijding met de fiets eveneens. Het valt op dat hij veel op vastge(t)reden, onverharde paden en zandwegen groeit en in principe ook wel langs of tussen straatstenen kan groeien (zoals op een binnenplaats van het Rijksherbarium), maar op en aan verharde wegen doorgaans ontbreekt. Blijkbaar is hij er niet tegen bestand te worden gemangeld tussen zware voertuigen en plaveisel. De weinige plantensoorten trouwens die wel in voegen van bestrating groeien, zijn van nature heel klein -- Liggende vetmuur (Sagina procumbens), Zilvermos (Bryum argenteum) -- of treden in een aangepaste, laag-bij-de-grondse vorm op, zoals Straatgras (Poa annua), Straatliefdegras (Eragrostis pilosa), Gewoon herderstasje (Capsella bursa-pastoris) en Grote weegbree (Plantago major). Tot een dergelijke nederige groeiwijze blijkt Tengere rus niet in staat.
Bij zijn uitbreiding spelen zijn betreders en berijders een belangrijke rol: onder vochtige omstandigheden wordt de wand van zijn zaden slijmerig, zodat ze aan schoenzolen of (fiets)banden blijven plakken en soms ver van de ouderplant weer worden afgestreken. De recente uitbreiding van Tengere rus in de duinstreek toont aan dat hij na bijna twee eeuwen immigrantenbestaan in deze omgeving nog steeds niet alle geschikte plekken bezet heeft. De indruk wordt gewekt dat dit deels een kwestie van vervoermiddel is: deze met de fiets reizende Rus breidt zich aanzienlijk trager uit dan Straatliefdegras, dat met auto's meelift, of Vreemde ereprijs (Veronica peregrina), die zich binnen twintig jaar over het Noord-Nederlandse spoorwegnet wist te verspreiden. Behalve op heide- en bospaden en in karresporen verschijnt Tengere rus ook als pionier op open, vochtige zandgronden, aan greppelkanten en op drooggevallen slootbodems, vaak samen met verwanten zoals Greppelrus, Zomprus en Pitrus.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Tengere rus heeft in Vlaanderen gedurende lange tijd een vrij enge ecologische niche ingenomen: iets zuurdere, vochtige zandgronden op niet al te beschaduwde locaties. Sinds kort wordt tengere rus ook regelmatig aangetroffen in het stedelijke gebied, waar de soort groeit op iets vochtige, vaak zelfs sterk betreden standplaatsen: tussen sintels op spoorwegterreinen, tussen kasseien op parkings, enzovoort. Hoewel ze, vooral in de Kempen, dikwijls bijzonder talrijk voorkomt, lijkt ze niet echt inheemse soorten te hebben verdrongen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.