Grote weegbree is een spaarzaam behaarde, doorlevende plant met een duidelijke wortelrozet van bladeren. De bladeren zijn eirond met een duidelijke steel. De rattestaartvormige, groenachtige aren worden tot meer dan 20cm lang.
Grote weegbree is een typische tredplant die vooral voorkomt op sterk betreden plaatsen zoals randen van paden en straten, ook tussen plaveisel
kosmopoliet, zeer algemeen in Vlaanderen
Grote weegbree is een middelhoge tot zeer lage, spaarzaam behaarde, gewoonlijk overblijvende zomer- en herfstbloeier. De bladeren staan vrijwel horizontaal uitgespreid tot schuin omhoog. Ze zijn eirond, met een duidelijke steel. Vaak zijn de aarstelen korter dan de bladeren. De kroonslippen zijn bruinachtig, de helmknoppen eerst paarsachtig, later chocoladebruin. Meestal vindt zelfbestuiving plaats. De vrucht bevat meer zaden dan bij andere inheemse Weegbreesoorten (minstens vier). Anders dan Ruige en Smalle weegbree verliest Grote weegbree 's winters haar blad en is dan niet zichtbaar.
Grote weegbree is een kosmopoliet, die in alle klimaatgordels te vinden is, zij het dat zij in de tropen meer in gebergten dan in het laagland voorkomt. Als begeleider van de expansiedrift van de westerse mens is zij klassiek geworden door de benaming die haar door Indianen werd gegeven: Voetafdruk van de blanke (of bleekgezicht, zo men wil). In Nederland behoort zij tot de algemeenste veertig plantensoorten. Grote weegbree is een buitengewoon variabele soort.
In Nederland zijn twee ondersoorten te onderscheiden. Aangezien deze door een glijdende reeks overgangsvormen zijn verbonden, is het onjuist ze als afzonderlijke soorten op te vatten. De gewone vorm (subsp. major) heeft breed eironde bladeren met een zeer zwak getande tot gave rand en een afgeronde tot afgeknotte voet. De rattestaartvormige aar kan tenslotte meer dan twee decimeter lang worden. De aarsteel draagt aanliggende haren. De toppen van de kelkslippen reiken meestal niet tot het deksel van de rijpe doosvrucht. Het aantal zaden per vrucht bedraagt gemiddeld acht à tien (maximaal vijftien).
De gewone vorm van Grote weegbree is het schoolvoorbeeld van een tredplant en wegenbegeleider. Het hele geslacht ontleent hieraan zijn naam: Plantago kan worden weergegeven als 'wat met de voetafdruk meekomt' (overeenkomstig de ervaring van de Indianen), en Weegbree als 'wat zich aan de weg breed maakt'. De plant groeit op alle grondsoorten, maar alleen daar waar de grond van zichzelf of door bemesting min of meer voedselrijk is, terwijl een gesloten begroeiing door een of andere oorzaak ontbreekt. Over het algemeen is betreding de hoofdoorzaak van deze openheid. Op relatief droge grond leidt tred tevens - door bodemverdichting - tot vergroting van het vochtvasthoudend vermogen van de bodem, wat de kieming van Grote weegbree ten goede komt. Evenals bij Hertshoornweegbree kiemt het zaad goed op compacte grond, en ook weten de wortels goed in verdichte bodem door te dringen. Kiemplanten van Grote weegbree zijn beter tegen tred bestand dan die van andere Weegbreeën; hetzelfde geldt voor volwassen planten. Het wortelstelsel blijft beperkt van omvang en is opvallend gevoelig voor concurrentie van wortels van andere planten. Hoe minder andere planten in de buurt, des te beter gedijt onze tredplant. Behalve tussen allerlei plaveisel en aan wegranden staat Grote weegbree veel in zwaar betreden gazons en weilanden. Zij verdraagt incidentele winterse (maar geen zomerse) overspoeling met zeewater.
Op Grote weegbree zijn veel minder insecten aan te treffen dan op Smalle weegbree; specifieke consumenten zijn daar niet bij. Een opvallende schimmelaantasting is die van de meeldauw Erysiphe sordida.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.