Zomprus is een lage tot middelhoge, vrij donker groene, vaak in losse polletjes groeiende zomerbloeier met een kruipende, vaak korte wortelstok. De hoofdjes staan in een meestal vrij sterk vertakte bloeiwijze, die echter gemiddeld minder hoofdjes bevat en vaak ijler is dan bij Paddenrus, Veldrus en Duinrus en dikwijls meer breed dan hoog. De zijtakken staan schuin, deels vrijwel haaks af.
Zomprus groeit op open tot grazige, zonnige plaatsen, waar de grond in winter en voorjaar ondiep onder water staat of althans met water verzadigd is. 's Zomers blijft de grond min of meer drassig of droogt hoogstens oppervlakkig uit. De plant komt voor op allerlei grondsoorten.
In heel Europa is zomprus een wijdverspreide soort, behalve in het noorden, waar ze minder frequent is. De soort komt ook voor in aangrenzende delen van Azië, in Noord-Amerika en Noord-Afrika en is elders wijdverspreid als adventief of ingeburgerde exoot. Volgens VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1972 komt zomprus overal in België voor, maar duidelijk minder in het zuiden van Haspengouw.
Zomprus is in Vlaanderen algemeen, met een licht overwicht in de Polders, de Kempen en de riviervalleien. De sterke toename van het aantal hokken (meer dan een verdubbeling) is vermoedelijk grotendeels een gevolg van de betere kennis van moeras- en waterplanten, de grotere aandacht voor waterrijke gebieden tijdens de tweede karteringsronde.
Zomprus is een lage tot middelhoge, vrij donker groene, vaak in losse polletjes groeiende zomerbloeier met een kruipende, vaak korte wortelstok. De stengels komen gewoonlijk scheef de grond uit; ze zijn liggend, opstijgend of opgericht, soms aan de voet kruipend en wortelend, of op het water vlottend. Aan de voet wordt de stengel omhuld door enkele scheden zonder bladschijf, hogerop draagt hij drie tot vijf volledige bladeren. Deze zijn gekamerd door van buiten af zichtbare dwarsschotten. De hoofdjes staan in een meestal vrij sterk vertakte bloeiwijze, die echter gemiddeld minder hoofdjes bevat en vaak ijler is dan bij Padden-, Veld- en Duinrus en dikwijls meer breed dan hoog. De zijtakken staan schuin, deels vrijwel haaks af. De bloemen zijn iets groter dan bij andere overblijvende, hoofdjesdragende Russen. De bloemdekbladen zijn ongeveer drie millimeter lang, gewoonlijk donkerbruin, onderling vrijwel even lang. Ze hebben een toegespitste tot vrij stompe top, die in elk geval niet in een krom naaldje eindigt, zoals bij Veldrus. De doorgaans glanzend donkerbruine tot zwarte vrucht is tot vier millimeter lang, met een kort gesnavelde top, die boven de bloemdekbladen uitsteekt.
Zomprus komt voor in de gematigde zone van het noordelijk halfrond, voornamelijk in Europa, West-Azië en oostelijk Noord-Amerika; voorts in verspreide delen van Afrika, Zuidoost-Azië en Australië. In grote delen van Nederland behoort hij tot de algemeen voorkomende Russen; in Zuid-Limburg is hij minder gewoon. Vermoed wordt dat deze soort is ontstaan uit een bastaard van Veldrus met een van de vormen van Alpenrus; hij houdt echter niet in alle opzichten het midden tussen zijn veronderstelde ouders.
Zomprus groeit op open tot grazige, zonnige plaatsen, waar de grond in winter en voorjaar ondiep onder water staat of althans met water verzadigd is. 's Zomers blijft de grond min of meer drassig of droogt hoogstens oppervlakkig uit. De plant komt voor op allerlei grondsoorten: zand, leem, klei en veen, gewoonlijk op een substraat dat noch uitgesproken voedselarm, noch zeer voedselrijk is; de groeiplaatsen worden niet tot matig bemest. Het water waarmee de groeiplaatsen 's winters verzadigd raken of geïnundeerd worden, bestaat gewoonlijk uit regenwater, dat zuur en basenarm is. Daardoor treedt een gelaagdheid in de watersamenstelling op: aan de oppervlakte is het bodemvocht voedselarmer dan in de ondergrond.
Zomprus speelt graag de rol van pionier, die zich op kale grond snel en talrijk vestigt en wiens aandeel bij sluiting van de begroeiing sterk afneemt. Hij verdraagt een zekere hoeveelheid zout en kan in brak milieu groeien, ook op strandvlakten die sporadisch bij winterse stormvloeden door de zee bereikt worden, maar niet op schorren. Op strandvlakten en in vochtige duinvalleien treedt hij op in een gedrongen vorm met een dikwijls ver kruipende wortelstok. Hij houdt stand bij een zekere overzanding. In het IJsselmeergebied trad hij tijdelijk massaal op na nieuwe inpolderingen, evenals op de waarden aan de Friese IJsselmeerkust tijdens het ontziltingsproces. Ook pioniert hij in verse greppels, in zand-, leem- en kleigroeven, aan pas gegraven vijvers, in natte delen van opgespoten zandvlakten en op baggerstortterreinen.
In een grasmat handhaaft Zomprus zich het best bij beweiding, vooral op drassige, stukgetrapte plekken met een reliëf van trapgaten en bulten. Meer dan in het weiland zelf staat hij aan slootkanten, waar hij evenals Fioringras (Agrostis stolonifera) vanaf de walkant de sloot in kan groeien en daarbij een vlottende vorm aanneemt. Ook in beweide oeverstroken van kreken en wielen kan hij talrijk optreden. Aan de rand van uiterwaarden staat hij op drassige plekken waar de invloed van rivierwater niet overheersend is. Verder groeit hij dikwijls op de grens van bemest met onbemest terrein, bijvoorbeeld waar trilveen met cultuurgrasland in contact staat.
Planten die dikwijls samen met Zomprus voorkomen, zijn het al genoemde Fioringras, Geknikte vossenstaart (Alopecurus geniculatus), Moeraswalstro (Galium palustre), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Zwarte zegge (Carex nigra), Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris), Zompvergeet-mij-nietje (Myosotis laxa), Gewone en Slanke waterbies (Eleocharis palustris subsp. palustris en uniglumis), Moeraszoutgras (Triglochin palustris), Mannagras (Glyceria fluitans) en Gewoon sikkelmos (Drepanocladus aduncus). -- Op Zomprus is de kokermot Coleophora cratipennella gespecialiseerd; verder komt op deze soort, maar ook op Veldrus, C. taeniipennella voor.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Zomprus is een vrij onopvallende soort met vrij brede amplitude die groeit in tal van oever- en verlandingsvegetaties, vooral onder tamelijk voedselrijke omstandigheden. In de eerste plaats is het een landplant, die echter goed overstroming kan verdragen. De soort komt vooral voor langs beweide oevers van sloten en veedrinkpoelen, in vochtige tot zompige graslanden, duinvalleien, greppels, uitgravingen enz. De soort groeit op allerlei bodemtypes.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.