Lenteklokje is een lage tot zeer lage plant, waarvan de bloei in de tweede helft van de winter valt en iets later dan die van Gewoon sneeuwklokje begint. De bloeistengel draagt meestal één bloem, zelden twee. Lenteklokje is inheems in berggebieden van Midden-Europa en aangrenzende delen van Zuid-Europa. Zij groeit van nature vooral in helling- en gebergtebossen op iets vochtige, lemige tot kleiige bodems van colluviale oorsprong. Deze vroege voorjaarsbloeier houdt van voedselrijke, eerder neutrale tot kalkrijke bodems met een milde humus.
Het natuurlijke areaal van lenteklokje is tamelijk beperkt. Men neemt aan dat het zich uitstrekt over delen van België en Noord-Frankrijk tot Noord-Spanje en dat de soort vooral inheems is in de berggebieden van Midden- en Zuid-Europa, bijna tot in Midden-Italië en de Balkan. Op talrijke plekken is het een stinsenplant of een lokaal ingeburgerde plant. Nederland, Groot-Brittannië en Denemarken liggen volgens de meeste auteurs buiten het natuurlijke areaal. Soms wordt de soort er als 'twijfelachtig inheems' omschreven, wat ook voor de meeste populaties in België het geval is (LAMBINON et al. 2004).
In Vlaanderen is lenteklokje uiterst zeldzaam. Het aantal vindplaatsen is tijdens de tweede karteerronde toegenomen. Mogelijk is dat vooral een gevolg van de hogere inventarisatiegraad. De vindplaats in Limburg (op de Bolderberg) betreft hoogstwaarschijnlijk een stinsenpopulatie. Ook de recente vindplaatsen in het Brusselse (in gebieden die in het verleden flink op de schop zijn gegaan) en buiten de Leemstreek lijken van twijfelachtige oorsprong. Enkel de vindplaats in Pepingen (Bosreservaat Ter Rijst), op de grens van Vlaanderen en Wallonië, kan een adelbrief voorleggen: ze werd in NOIRFALISE 1969 opgenomen in een vegetatiekundige beschrijving van het eiken-haagbeukenbos met wilde hyacint. Het is niet uitgesloten dat bij gerichte voorjaarsinventarisatie in bosgebieden in het Brabantse leemdistrict nieuwe vindplaatsen worden ontdekt. De oudst bekende en goed gedocumenteerde vindplaatsen in Vlaanderen dateren uit het laatste kwart van de negentiende eeuw (Pajottenland, in de Pedevallei). Deze rijke vindplaatsen hielden stand tot kort na de Tweede Wereldoorlog.
Lenteklokje is een lage tot zeer lage plant, waarvan de bloei in de tweede helft van de winter valt en iets later dan die van Gewoon sneeuwklokje begint. De bloeistengel draagt meestal één bloem, zelden twee. De bloemen hebben een zoete geur, maar krijgen door hun vroege bloei veelal weinig of geen bezoek van insecten. Maar ook als ze wel bezocht en bestoven worden, is de vruchtzetting veelal matig. De eivormige, bruine zaden zijn minder dan een halve centimeter in middellijn. Ze dragen een wit aanhangsel en worden wellicht door mieren verspreid.
Lenteklokje is inheems in berggebieden van Midden-Europa en aangrenzende delen van Zuid-Europa. In Nederland had het een vermoedelijk natuurlijke voorpost op de Tankenberg, de hoogste heuvel van Twente, maar hier is het na 1916 niet meer waargenomen. Voor het overige komt het bij ons alleen als stinzenplant voor. Als tuinplant is het aanzienlijk veeleisender dan Gewoon sneeuwklokje. Op zijn natuurlijke standplaats in bergbossen staat Lenteklokje op de best denkbare bodem, namelijk aan de voet van hellingen waar kalkhoudende, humeuze grond bijeengespoeld en -geschoven is, wat een luchtig en tegelijk goed vochthoudend substraat oplevert. Uit hetzelfde bostype zijn ook diverse andere stinzenplanten afkomstig, zoals Holwortel (Corydalis cava), Gele anemoon (Anemone ranunculoides) en Daslook (Allium ursinum). De laatste twee groeien in Zuid-Limburg in het wild in dalwandbossen, maar Lenteklokje is in dit gebied evenals in andere streken van ons land tot stinzenmilieus beperkt.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Lenteklokje groeit van nature vooral in helling- en gebergtebossen op iets vochtige, lemige tot kleiige bodems van colluviale oorsprong. Deze vroege voorjaarsbloeier houdt van voedselrijke, eerder neutrale tot kalkrijke bodems met een milde humus. In hellingbossen staat de plant gewoonlijk aan de voet van de helling, waar bodemmateriaal van hogerop is samengespoeld en de grond voldoende vocht vasthoudt en luchtig is. Ook aan de voet van hellinggraslanden in valleizones komt lenteklokje soms voor. De soort houdt – in tegenstelling tot zomerklokje – niet van overstroming. Omdat ze al eeuwenlang (van voor 1500?) in parken en tuinen wordt gekweekt, verwildert ze hier en daar of wordt ze als stinsenplant beschouwd.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.