De Wilde hyacint is een middelhoge plant die midden in de lente bloeit. Ze heeft een eivormige bol en breed lijnvormige bladeren. De stengel draagt klokvormige bloemen die tijdens de bloei overhangen en daarna weer oprichten. De bloemdekbladen, bloemsteel, en schutbladen zijn violetblauw. Na de bloei valt het bloemdek af, en de doosvrucht bevat dofzwarte zaden. De Wilde hyacint groeit in vochtige, humeuze, voedselrijke, kalkarme en zwak zure bossen.
De plant komt van nature enkel voor in een klein deel van West-Europa. Daarbuiten (Duitsland, Balkan, Italië) zouden volgens de meeste auteurs alleen ingeburgerde populaties voorkomen. Wilde hyacint is een bij uitstek Atlantische soort: de Britse Eilanden, het westelijke deel van Frankrijk en van Vlaanderen (met een aangrenzend stukje Wallonië) maken het hoofdareaal uit. Het is zeer de vraag of het verspreidingsgebied in het noordwesten van Spanje en Portugal een natuurlijke oorsprong heeft. In Nederland worden de planten beschouwd als stinsenplanten.
In Vlaanderen is wilde hyacint globaal vrij algemeen, maar grotendeels beperkt tot de Leemstreek, met enkele uitlopers in de Zandleemstreek. In Wallonië is de soort ten westen van de Maas vrijwel overal algemeen, ten oosten komt ze sporadisch voor. De laatste decennia worden steeds meer vindplaatsen van ‘wilde’ hyacinten ontdekt in de Zandstreek en de Duinen. Die ‘uitbreiding’ is vrijwel zeker het resultaat van verwildering vanuit tuinen: soms betreft het hybriden met Spaanse hyacint.
De Wilde hyacint is een lage tot middelhoge, in het midden van de lente bloeiende, iets vlezige plant met een eivormige bol die één tot drie centimeter in middellijn wordt. Aan de voet van de plant ontspringen twee of meer breed lijnvormige, iets gootvormige bladeren, die enige decimeters lang kunnen worden. De plant bloeit ongeveer vanaf haar vijfde jaar. De rolronde stengel draagt een tros van klokvormige, in knop rechtopstaande, tijdens de bloei overhangende, daarna zich weer oprichtende bloemen. De bloemsteeltjes staan in de oksel van een lijnvormig, lang toegespitst schutblad en dragen aan de voet ook nog een kleiner steelblaadje. De bloemdekbladen zijn aan de voet iets vergroeid en aan de top min of meer omgebogen. De meeldraden staan op de onderste helft van de bloemdekbladen ingeplant. Het bloemdek, de helmdraden, de bloemsteel, het steunblad, het schutblad en de as van de bloeiwijze zijn allemaal van dezelfde kleur, gewoonlijk violetblauw. De bloemen worden vooral door hommels en zweefvliegen bezocht. Na de bloei valt het bloemdek af. De eivormige doosvrucht bevat dofzwarte, bolronde zaden. Vermeerdering vindt zowel door middel van nevenbollen als door zaad plaats. Kieming treedt meestal in de herfst op, althans na een warmere periode (minstens 200C) gevolgd door een koelere periode (ongeveer 100C). Hoge zomer- en lage wintertemperaturen blijken voor deze plant ongunstig, wat haar binding aan gebieden met een zeeklimaat verklaart.
Hyacinthoides non-scripta, in ruime zin opgevat, is inheems in de westelijkste strook van Europa - noordwaarts tot Schotland - en in het Atlasgebied. Twee ondersoorten zijn te onderscheiden. Bij de noordelijke subsp. non-scripta neigt de as van de tros aan de top voorover en zijn de helmknoppen roomwit. Deze vorm komt voor in West-Frankrijk en België maar is vooral bekend van de Britse eilanden, waar zij bijzonder populair is onder de naam bluebell. [Deze benaming kan echter tot verwarring aanleiding geven, omdat er in sommige streken van Groot-Brittannië Grasklokje (Campanula rotundifolia) mee wordt bedoeld, al heet dat in het Engels officieel hare-bell. De bluebells van Emily Brontë bijvoorbeeld zijn onmiskenbaar Grasklokjes en geen Hyacintjes.]
Bij de zuidelijke subsp. hispanica is de as van de tros recht en zijn de helmknoppen blauw van kleur. Beide ondersoorten kunnen vrijelijk met elkaar kruisen en geven dan vruchtbare nakomelingen. Zowel de twee ondersoorten als tussenvormen (bastaarden) zijn als sierplant in cultuur, deels in vormen die zich door forsere groei of een roze bloemkleur onderscheiden. Ten oosten van het natuurlijke areaal van Hyacinthoides non-scripta zijn dergelijke planten op sommige plaatsen in groten getale verwilderd. Dit geldt ook voor ons land, dat naar alle waarschijnlijkheid buiten het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de soort valt. Weliswaar komt zij aan de binnenduinrand hier en daar in grote aantallen voor, maar de oudste vermeldingen gaan niet verder terug dan tot de 18de eeuw. Van de zeventiende-eeuwse auteurs heeft zeker Commelin verscheidene van de tegenwoordige groeiplaatsen goed gekend, getuige opgaven van andere lentebloeiers van deze terreinen, maar hij vermeldt de Wilde hyacint alleen als cultuurgewas. Daarentegen rekent in de tweede helft van de achttiende eeuw David de Gorter haar tot de wilde flora, met als vindplaatsen bossen te 's-Gravenhage, Haarlem en Velsen. Te oordelen naar herbariummateriaal trad aanvankelijk alleen subsp. non-scripta op, later ook subsp. hispanica en vooral tussenvormen tussen de twee ondersoorten. Vermoedelijk is subsp. non-scripta omstreeks 1700 ingevoerd uit Groot-Brittannië, waarmee Nederland toentertijd een gemeenschappelijk staatshoofd en dus nogal wat uitwisseling had. De zeeën van blauwe bloemen in de Britse bossen in de lente hebben menig schilder geïnspireerd en dit zal de behoefte aan iets dergelijks in ons land hebben versterkt. Tegenwoordig vindt men in ons land in hoofdzaak populaties waarin kenmerken van beide ondersoorten zijn vertegenwoordigd. Van het natuurlijke areaal van de soort loopt de noordoostgrens dwars door België; daar is de benaming Wilde hyacint toepasselijker dan in Nederland, waar de plant met meer recht 'boshyacint' genoemd zou kunnen worden. Aan de binnenrand van de Hollandse duinen en op Texel en Walcheren is zij zeker wel als goed ingeburgerde neofiet te beschouwen. Elders in ons land kan zij hooguit als stinzenplant gelden, maar in veel gevallen is zij niet meer dan een uit tuinafval opgeslagen of vaker nog ter plaatse aangeplant siergewas dat geenszins in de vegetatie geïntegreerd genoemd kan worden.
Wilde hyacint is een bosplant van vochthoudende, humeuze, tamelijk voedselrijke maar meestal kalkarme of althans oppervlakkig ontkalkte, zwak tot matig zure grond met een goede strooiselvertering. Bij ons staat meestal op zand, soms op zandige klei, in haar oorspronkelijke areaal vaak op leem. Zij groeit meestal in loofbos van Zomereik (Quercus robur), Gladde iep (Ulmus minor) en/of Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), soms met Beuk (Fagus sylvatica) erbij; ook staat zij wel op beschaduwde, grazige plaatsen. In westelijker en zuidelijker streken is zij ook vaak aan te treffen onder Wintereik (Quercus petraea), Tamme kastanje (Castanea sativa), Haagbeuk (Carpinus betulus) of Gewone es (Fraxinus excelsior), en daarnaast in onbeschaduwd grasland. Waar Wilde hyacint in bos met een gevarieerd bodemreliëf groeit, neemt zij in de zonering een plaats in tussen enerzijds Lelietje-van-dalen, dat vaak op wat hoger gelegen, drogere en humusrijkere plekken groeit, en anderzijds bol- en knolgewassen als Daslook, Gewone vogelmelk, Speenkruid (Ranunculus ficaria) en Vingerhelmbloem (Corydalis solida), die gemiddeld op iets vochtiger en minder zure plekken groeien. Met alle genoemde planten kan Wilde hyacint samen optreden; ook staat zij wel tussen hoge varens, vooral tussen Dryopteris-soorten, maar vaak ook zijn tussen de Hyacintjes nauwelijks andere planten aan te treffen.
Een bladparasiet van Wilde hyacint is de roestzwam Uromyces muscari.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Wilde hyacint komt hoofdzakelijk voor in eiken-haagbeukenbossen: het zogenaamde Atlantisch eikenmengbos of eikenhaagbeukenbos met wilde hyacint. De soort groeit er op zwak zure tot neutrale, droge tot matig vochtige leem- en zandleembodems. Dit bolgewas is een typische voorjaarsplant van bossen met een matige hoeveelheid bladstrooisel. Beschaduwing wordt vrij goed verdragen, maar exuberante bloei treedt vooral op in lichtrijkere omstandigheden. In bossen met een hakhout- of middelhoutbeheer vormt de soort uitgestrekte bloementapijten. Betreding wordt slecht verdragen. Wilde hyacint is gewoonlijk gebonden aan oude bosgebieden. Buiten het bos vindt men de plant zelden, het meest nog in houtkanten die restanten zijn van oud bos. Minder frequent komt de soort voor in grasland(bv. in het West-Vlaamse Heuvelland), grenzend aan bos. DODOENS (1554) kende de soort in de omgeving van Mechelen als akkerplant.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.