Dubbelkelk is een stekelig behaarde, een- of tweejarige zomerbloeier. De stengel is vertakt en zigzagsgewijs heen en weer gebogen. Een deel van de stekelharen op de bladeren zit op witachtige, van onder holle bultjes, die het blad een onmiskenbaar pukkelig uiterlijk geven. Even onmiskenbaar is het dubbele omwindsel, waarop de Nederlandse naam van de plant slaat. De lintbloemen zijn citroengeel. Dubbelkelk komt voor in bermen en dijkhellingen.
Dubbelkelk is een hoofdzakelijk Europese soort. Binnen Europa was ze oorspronkelijk beperkt tot het Middellandse-Zeegebied. Ze heeft zich sinds lang uitgebreid langs de kusten van West-Europa, tot in het zuiden van Nederland en Engeland. Op het vasteland komt ze buiten de kustgebieden vrij onregelmatig en onbestendig voor, vooral in milieus die sterk door menselijk ingrijpen beïnvloed zijn. In Wallonië komt ze vooral voor in Brabant en de kalkstreek.
In Vlaanderen is dubbelkelk sterk aan de kustgebieden (Duinen, Polder) gebonden. Elders in Vlaanderen komt de soort vooral voor in stedelijke gebieden. Als vogelzaadadventief kan ze bijna overal efemeer opduiken. Het aantal uurhokken waar de plant in de tweede karteringsperiode werd waargenomen, is iets meer dan verdubbeld. Dubbelkelk heeft zich vermoedelijk enigszins uitgebreid tijdens de laatste decennia. Opvallend is wel de achteruitgang in het oosten van Vlaams-Brabant en het zuidwesten van Limburg.
Dubbelkelk is een middelhoge, stekelig en soms bijna distelachtig behaarde, een- of tweejarige zomerbloeier. De stengel is vaak over een groot deel van zijn lengte vertakt en zigzagsgewijs heen en weer gebogen. De bladeren zijn langwerpig-(omgekeerd-)eirond, naar beide zijden geleidelijk versmald, met spitse, driehoekige top en verwijderd getande rand. De onderste bladeren hebben een steelachtig versmalde voet en zijn soms veel dieper gespleten; de hogere bladeren hebben een stengelomvattende voet. Een deel van de stekelharen op de bladeren zit op witachtige, van onder holle bultjes, die het blad een onmiskenbaar pukkelig uiterlijk geven. Even onmiskenbaar is het dubbele omwindsel, waarop de Nederlandse naam van de plant slaat; een bijzonderheid die Dubbelkelk met Cichorei gemeen heeft. De buitenste drie tot vijf omwindselblaadjes zijn breed driehoekig-eirond met iets hartvormige voet en liggen met de zijranden tegen elkaar (als bij de kelk van Penningkruid, Lysimachia nummularia). De hierbinnen staande omwindselbladen zijn veel smaller en schuitvormig. Het hoofdje blijft ook in geopende toestand bekervormig, spreidt zich dus niet vlak uit. De lintbloemen zijn citroengeel. De nootjes zijn vrij lang gesnaveld. De buitenste zijn bleek, gekromd en enigszins zijdelings samengedrukt, en blijven binnen de schuitvormige binnenste omwindselbladen. De overige nootjes zijn bruin, recht en sigaarvormig.
Dubbelkelk is inheems in het Middellandse-Zeegebied, Zuidwest-Azië en Zuidwest-Europa. Verder noordwaarts in West- en Midden-Europa wordt het als een ingevoerde en deels ingeburgerde soort beschouwd, die vooral met luzerne- en klaverzaad is verspreid en lang niet overal standvastig blijkt. Wat Nederland betreft, moet onderscheid worden gemaakt tussen het Deltagebied en de rest van het land. In Zeeland en op Goeree-Overflakkee is Dubbelkelk tamelijk algemeen en een vast bestanddeel van de flora. Voor Walcheren wordt hij al omstreeks 1600 vermeld, al wordt niet aangegeven of hij toen in het wild of alleen gekweekt voorkwam. In elk geval is hij in de eerste helft van de 19de eeuw al op tal van plaatsen in Zeeland aangetroffen. In feite is er geen aanleiding het zuidwesten van het land niet tot het natuurlijke areaal van de soort te rekenen. Hetzelfde geldt voor Engeland, waarvoor Dubbelkelk al in de 16de eeuw wordt opgegeven en waar hij dus in elk geval geen neofiet is.
In Zeeland is Dubbelkelk een bewoner van bermen maar vooral van dijkhellingen. Hij groeit op zonnige, open plekken op voedselrijke, zandige kleigrond, ook wel op zand. Hij staat niet in de meest uitgebalanceerde dijkvegetaties, veeleer op verstoorde plekken: omgewerkte of vernieuwde taluds, molshopen, ingestorte steile kantjes en dergelijke. Op beweide dijken wordt hij zelden of niet aangetroffen, evenmin als aan de zeezijde van zeedijken. Vaak komt hij samen voor met Gevlekte rupsklaver (Medicago arabica); verder is hij als dijkplant qua standplaats te vergelijken met Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) en Paardenbloemstreepzaad.
Buiten het Deltagebied is Dubbelkelk in ons land een zeldzame en vermoedelijk onbestendige verschijning, al wordt hij de laatste tijd vaker aangetroffen dan vroeger. Vooral uit Zuid-Limburg worden ieder jaar wel enige vondsten gemeld op open plekken in bermen en graslanden, op ruderale terreinen, aan de rand van nieuwe aanplantingen en dergelijke, maar de plant houdt nooit lang op dezelfde plaats stand.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Dubbelkelk is een warmteminnende soort die in Vlaanderen vooral in de kustpolders voorkomt. Ze heeft een voorkeur voor jonge, grazige en eerder rommelige terreinen. De plant komt voor op kalkrijke en stikstofrijke bodems, zowel aan de rand van storten, op nieuw aangeplante terreinen of op hoekjes in parken. Op dergelijke plekken houdt de plant het zelden lang uit. In het landbouwlandschap groeit dubbelkelk langs dijken en in brede wegbermen, vooral op plaatsen met een enigszins verstoorde bodem.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.