Paardenbloemstreepzaad is een middelhoge, licht groene, aan de voet vaak rood aangelopen voorzomer- en zomerbloeier met geel melksap. De in langwerpige bladeren zijn bochtig gespleten met grof getande, stompe en stekelpuntige zijslippen. De stengelbladeren hebben een spiesvormige stengelomvattende voet. De hoofdjes hebben een urnvormig omwindsel waarvan de binnenste blaadjes behaard zijn. De lintbloemen zijn citroengeel, de buitenste aan de onderkant met een steenrode aanloopkleur; de stijlen zijn bruinachtig groen. Paardenbloemstreepzaad komt vooral voor in bermen en op dijken.
Paardenbloemstreepzaad is inheems in het Middellandse-Zeegebied en in Zuidwest-Azië. De soort heeft haar areaal weten uit te breiden naar Centraal-, West- en Noord-Europa. Elders in de wereld wordt ze hier en daar ingeburgerd aangetroffen. In Europa reikt het areaal noordwaarts tot Midden-Engeland en Ierland (PRESTON et al. 2002), het zuiden van Nederland (VAN DER MEIJDEN et al. 1989) en Midden-Duitsland. In België vertoont paardenbloemstreepzaad een vrij merkwaardige verspreiding. Kerngebieden zijn de kust en valleigebieden in de Kalk- streek.
Paardenbloemstreepzaad is op dit ogenblik in Vlaanderen nog een zeldzame plant, maar de soort breidt stilaan uit.
Paardenbloemstreepzaad is een middelhoge of soms hoge, tamelijk licht groene, aan de voet vaak rood aangelopen, verspreid kort borstelharige, meestal eenstengelige en kandelaarachtig vertakte, een- of tweejarige voorzomer- en (in minder mate) zomerbloeier met een penwortel en geel melksap. De in omtrek langwerpige bladeren zijn bochtig gespleten tot gedeeld met grof getande, vrij stompe en stekelpuntige zijslippen en een afgerond-driehoekige eindlob; de bovenste, veel kleinere bladeren hebben echter een lange, smalle eindlob. De stengelbladeren hebben een spies- tot pijlvormig stengelomvattende voet. De hoofdjes blijven ook tijdens de bloei min of meer bekervormig en kunnen ongeveer twee centimeter in middellijn worden; tot in de vruchttijd blijft het omwindsel urnvormig. Het is grijsharig of onbehaard en heeft enigszins afstaande buitenste blaadjes; de binnenste zijn van binnen behaard. (De mediterrane subsp. vesicaria heeft in de bloeiwijze opvallende, buikig-schubvormige schutbladen en evenzo gevormde buitenste omwindselbladen; vandaar de naam vesicaria = van blazen voorzien.) De bloemhoofdjesbodem is op de mazen behaard. De lintbloemen zijn citroengeel, de buitenste aan de onderkant met een steenrode aanloopkleur; de stijlen zijn bruinachtig groen. De nootjes zijn bleekbruin en hebben een snavel die duidelijk korter is dan de rest van het nootje.
Crepis vesicaria is de meest veelvormige soort uit het geslacht Crepis en omvat acht ondersoorten, waarvan zeven tot het Middellandse-Zeegebied beperkt zijn; sommige hebben een zeer beperkt areaal. Alleen subsp. taraxacifolia is als neofiet ver buiten het Middellandse-Zeegebied doorgedrongen. Deze ondersoort komt voor in Zuid- en West-Europa, noord- en oostwaarts tot Ierland, Noord-Engeland, Zuid-Nederland, Midden-Duitsland, Zwitserland en Joegoslavië, verder in het Atlasgebied en op Madeira en andere eilanden in de Atlantische Oceaan; bovendien is zij ingevoerd in Noord-Amerika en Australië. Uit tal van streken wordt een snelle uitbreiding gemeld, al verdwijnt de plant soms even snel als zij gekomen is. Wanneer Paardenbloemstreepzaad in Nederland is verschenen, valt niet meer te achterhalen. Maar het aantal vondsten uit de 19de eeuw is zo beperkt dat mag worden aangenomen dat het zich sindsdien aanzienlijk heeft uitgebreid. Tot voor kort was het grotendeels beperkt tot het Deltagebied, waar het vrij algemeen voorkomt. Noordoostwaarts dringt het tot in de omgeving van Dordrecht door. Merkwaardig genoeg is het in het Westland en bij Rotterdam en weer verdwenen, hoewel geschikte standplaatsen in overvloed aanwezig lijken. Enige malen is Paardenbloemstreepzaad in noordoostelijker delen van Nederland opgedoken, maar dit heeft tot dusver niet tot inburgering geleid. Wellicht vormt het klimaat hier een beperkende factor voor haar vestigingskansen. De enige areaaluitbreiding in ons land buiten het Deltagebied valt te melden uit Zuid-Limburg. Na een 'losse' vondst op de Sint-Pietersberg omstreeks 1920 verscheen het pas na de tweede wereldoorlog opnieuw en wel in het krijtgebied tussen Valkenburg en Simpelveld. Het aantal vindplaatsen bleef beperkt totdat in de jaren tachtig een explosieve uitbreiding viel waar te nemen; inmiddels komt het noordwaarts tot bij Roermond voor.
In het Deltagebied komt Paardenbloemstreepzaad voor in bermen en op dijken. Uit zijn optreden aan de buitenzijde van zeedijken, vooral langs de Oosterschelde, blijkt dat het verstoven zeewater goed verdraagt. Vooral bij haventjes is het nogal eens aan te treffen. Het staat op open plekken in grazige vegetaties op zandige, kalkrijke klei, verder vaak aan wegranden op enigszins verdichte grond aan de rand van de grazige berm, soms ook tussen straatstenen. Op dijktaluds groeit het voornamelijk daar waar de grasmat beschadigd is. Soms verschijnt het in groten getallen in nieuwe wegbermen, bijvoorbeeld bij Hellevoetsluis. In standplaats lijkt het nogal sterk op Dubbelkelk. Verder komt het onder meer samen voor met Gevlekte rupsklaver (Medicago arabica), IJzerhard (Verbena officinalis), op dijken met Knopig doornzaad (Torilis nodosa) en Echte kruisdistel (Eryngium campestre), op sterk verstoorde plekken met Grote zandkool (Diplotaxis tenuifolia) en Honingklavers (Melilotus spp.).
In Zuid-Limburg beperkte Paardenbloemstreepzaad zich aanvankelijk tot enige graften en hooilanden op krijthellingen, waar het samen met Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum), Wilde marjolein (Origanum vulgare), Beemdkroon (Knautia arvensis) en Grote centaurie optreedt. Sinds kort groeit het echter, behalve op krijt, ook op zand en allerhande stenig materiaal, op spoorweg- en industrieterreinen, in afgravingen en op mijnsteenbergen, en vooral ook in nieuwe of regelmatig gemaaide bermen en taluds van autosnelwegen. Op deze laatste standplaats staat het in een tamelijk lage grasmat van Rood zwenkgras (Festuca rubra) en Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), samen met andere Paardenbloemachtigen en met diverse eenjarige Vlinderbloemigen. Was er tot voor kort alle aanleiding Paardenbloemstreepzaad in onze streken als een kalkminnende soort te beschouwen, tegenwoordig lijkt het deze voorkeur te hebben opgegeven. Maar het is goed mogelijk dat de Zuid-Limburgse bermpopulaties tot een ander oecologisch ras (oecotype) behoren dan die welke op krijt groeien, en dat de bermplanten niet van hun soortgenoten in het krijtgebied afstammen. De plant zou dan in Zuid-Limburg twee onderling onafhankelijke immigratiegolven hebben vertoond.
Een op Paardenbloemstreepzaad lijkende soort, die nogal eens als adventiefplant optreedt, is Borstelstreepzaad (Crepis setosa). Deze onderscheidt zich doordat het omwindsel en de hoofdjessteel lange, zandkleurige borstelharen dragen, door een onbehaarde bloemhoofdjesbodem en het ontbreken van een rode tint aan de onderkant van de buitenste lintbloemen. Borstelstreepzaad is afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied en wordt nogal eens met graszaad in nieuw ingezaaide bermen en taluds aangevoerd, maar lijkt op eigen kracht geen stand te houden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Paardenbloemstreepzaad is een soort van graslanden op vochtige, matig voedselrijke, basische bodems. Ze wordt vooral gevonden in wegbermen en op rivierdijken, maar eveneens op spoorwegterreinen, bergen van mijnsteen (terrils) en in kalk- graslanden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.