De Dwergbloem is een van de kleinste bloeiende planten in onze flora, een eenjarige plant die meestal in de zomer kiemt en bloeit. De eironde bladeren staan verspreid en hebben een zwart randje aan de onderkant. De kleine, viertallige bloemen openen alleen bij warm weer in de vroege middag en zijn rozewit en urnvormig, nauwelijks zichtbaar zonder loep. Dwergbloem groeit op zonnige, spaarzaam begroeide, vochtige plekken met lichte, minerale grond die oppervlakkig verdicht is.
Dwergbloem komt voor in de gematigde streken van Europa en Noord-Amerika. Elders in de wereld is de plant alleen bekend van een aantal geïsoleerde vindplaatsen. Het Europese hoofd- areaal strekt zich oostwaarts uit tot Europees Rusland, noordwaarts tot Zuid-Scandinavië. De soort ontbreekt in het grootste deel van het Middellandse-Zeegebied.
Dwergbloem is in Vlaanderen uiterst zeldzaam en met uitsterven bedreigd. Het aantal vindplaatsen is in vergelijking met de periode voor 1940 sterk gedaald. In het visvijvergebied van Midden-Limburg werd de soort voor het laatst waargenomen in 1963 (BERTEN & GORA 2002). Mogelijk komt dwergbloem nog op meer plaatsen voor dan aangegeven op de kaart, want door haar kleine afmetingen en de onopvallende bloei is het niet uitgesloten dat de soort op meerdere plaatsen over het hoofd is gezien.
De Dwergbloem, een eenjarig plantje dat meestal tegen de zomer kiemt en midden in de zomer bloeit, is na het Mosbloempje (Crassula tillaea) de kleinste bloeiende landplant van onze flora. In habitus varieert zij nogal: naast onvertakte, vrijwel rechtopstaande dwergjes komen 'bossige', min of meer uitgespreid liggende, vertakte exemplaren voor. De eironde, iets toegespitste bladeren staan verspreid. Van onder vertonen ze een zwart randje. De vrijwel zittende, meestal viertallige bloemen gaan alleen bij warm weer open en dan nog slechts aan het begin van de middag. De rozewitte, urnvormige, tot iets over de helft gespleten kroon is veel korter dan de kelk en is zonder loep nauwelijks waar te nemen.
Dwergbloem is een kosmopoliet, waarvan het areaal zijn zwaartepunt in West- en Midden-Europa heeft. De vindplaatsen in andere werelddelen liggen veelal ver uiteen en zouden deels op aanvoer door de mens, deels op zaadtransport door vogels kunnen teruggaan. In Nederland is dit plantje nooit algemeen geweest, maar toch waren uit alle provincies behalve Groningen vindplaatsen bekend ; kleistreken worden echter gemeden. Een belangrijke concentratie aan vindplaatsen lag in Twente, maar daar is de laatste dertig jaar maar eenmaal één exemplaar gevonden. Ook elders in de oostelijke helft van het land wordt de plant nog maar sporadisch aangetroffen. In de duinstreek heeft zij zich redelijk gehandhaafd op de Waddeneilanden en op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. In de vastelandsduinen, waar zij vanouds zeldzaam was, is zij nu alleen van Callantsoog bekend.
Dwergbloem bewoont - of bewoonde - in de verschillende delen van ons land nogal uiteenlopende biotopen. Allemaal hebben ze gemeen dat het gaat om zonnige, spaarzaam begroeide, vochtige plekken op lichte, minerale, maar niet zeer humusarme grond, die oppervlakkig verdicht is. De pioniersvegetaties waarvan het plantje deel uitmaakt, staan veelal op plaatsen waar een bestaande begroeiing is 'opengebroken' en niet in terreinen, die tevoren onbegroeid waren. Vaak worden Dwergbloem en de haar vergezellende dwergplantjes snel weer door hoger opschietende gewassen verdrongen, tenzij continue verstoring optreedt, zoals op betreden plekken. Veelal had de plant haar biotoop aan activiteiten van de mens of zijn huisdieren te danken; de standplaatsen hielden vaak verband met ouderwetse landbouwmethoden. Zo groeide zij op afgeplagde plekken, in karrensporen en aan heidepaadjes. Voornamelijk op de Waddeneilanden komt zij af en toe ook in meer natuurlijke milieus voor, zoals open plekken in vochtige duinvalleien, de drooggevallen bodem van duinpoelen en de bovenrand van schorren. In het Deltagebied groeit Dwergbloem voornamelijk op vroongronden, vooral op kanten van drinkpoelen en greppels, die door het vee regelmatig opengetrapt worden. Recente groeiplaatsen in het binnenland betreffen merendeels afgegraven terrein - een zandwinningsplas bij een steenfabriek, een ijsbaantje, leemkuilen in heide - maar de plant is ook nog van een vochtig grindpad bekend (samen met Mosbloempje!). De tijd waarin Dwergbloem op beekstrandjes en op plagplaatsen in beekdalgrasland voorkwam, behoort tot het verleden. Hetzelfde geldt voor het optreden in ploegvoren van lössakkers, die in de nazomer braak lagen. Zowel in de duinen als in de pleistocene zandstreken wordt Dwergbloem veelal vergezeld door Borstelbies (Scirpus setaceus) en een enkele maal nog door Draadgentiaan (Cicendia filiformis), op 's winters onder water staande plekken ook door Waterpostelein (Lythrum portula); in Oost-Nederland kan daar Wijdbloeiende rus (Juncus tenageia) bij komen. Dikwijls ook staan Dwergvlas (Radiola linoides) en Dwergbloem in elkaars nabijheid, maar dan staat Dwergbloem in de regel wat lager in de zonering dan Dwergvlas.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Dwergbloem is een minuscuul eenjarig plantje dat gedijt in pioniersvegetaties op natte tot vochtige, voedselarme, zwak zure bodems. De soort groeit vooral op zandige bodems. Ze groeit niet op grote, open, nieuwe pioniersterreinen en verkiest in de plaats daarvan eerder kleine open plekken in schrale, grazige vegetaties, bijvoorbeeld in natte tot vochtige duinpannen of in heischrale graslanden. Vroeger werd ze ook gevonden op de bodem van droogvallende visvijvers (Limburg), op vochtige zandwegen en in vochtige graanakkers.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.