Wijdbloeiende rus is een lage tot zeer lage, in losse tot dichte polletjes groeiende, eenjarige zomerbloeier, waarvan de levenscyclus zich binnen enkele maanden afspeelt. De stengels zijn opgericht, soms opstijgend, meestal met omstreeks het midden één blad; de overige bladeren zijn grondstandig. De bladeren hebben een vaak bruinige schede en een grasachtige bladschijf van hoogstens een millimeter breedte. De bloeiwijze is ijl en tamelijk rijkbloemig; de vertakkingen gaan over in afstaande schichten met draaddunne assen. Wijdbloeiende rus komt voor in Zuid-, Midden- en West-Europa, de Kaukasus en het Atlasgebied. Hij is gebonden aan zonnige, 's winters onder water staande, 's zomers droogvallende plaatsen met stikstofhoudende, fosfaatarme, basenrijke, maar kalkarme tot kalkloze, zwak zure, humushoudende tot venige zand- en leemgrond.
Wijdbloeiende rus groeit in open pionierssituaties op vochtig tot nat, meestal voedselarm zand of lemig zand. De soort is te vinden op plagplekken in natte heidegebieden, langs greppels, wegels, paden, wegkanten enz. Ze staat op de oevers van vennen en ondiepe, zomerdroge plassen, drooggelegde visvijvers,
periodiek overstroomde zandgroeven enz. Wijdbloeiende rus is vooral een soort van Midden- en Zuidoost-Europa, die weinig in West- en Zuid-Europa voorkomt, en niet in Noord-Europa. In België is ze bekend van streken met zure bodems: de Kempen en de Ardennen. Vlaanderen ligt marginaal ten opzichte van het areaal van de soort.
Wijdbloeiende rus is in Vlaanderen een uiterst zeldzame soort. Hoewel gedurende de laatste vijftien jaar een tiental (nieuwe) groeiplaatsen ontdekt werden, is de soort waarschijnlijk toch bedreigd omdat het in de meeste gevallen om voorbijgaande pionierssituaties gaat. De recente verspreiding blijft beperkt
tot de Kempen. Dat is niet altijd zo geweest. Tij-dens de eerste karteerronde (1939-1971) kwam wijdbloeiende rus met één groeiplaats ook in de Leemstreek voor. De verschillen met de periode voor 1939 (gebaseerd op incidentele herbarium- en literatuurgegevens) zijn groot: uit die periode zijn tal van waarnemingen
bekend van de overgangsgebieden tussen de Leemstreek en de Kempen en tussen de Kempen en de Maasvallei. In die tijd werd wijdbloeiende rus incidenteel ook gevonden in Binnen-Vlaanderen en de westelijke Leemstreek. Het is niet onmogelijk dat wijdbloeiende rus tijdens de periode 1939-1971 deels over het hoofd is gezien.
Wijdbloeiende rus is een lage tot zeer lage, in losse tot dichte polletjes groeiende, eenjarige zomerbloeier, waarvan de levenscyclus zich binnen enkele maanden afspeelt. De stengels zijn opgericht, soms opstijgend, meestal met omstreeks het midden één blad; de overige bladeren zijn grondstandig. De bladeren hebben een vaak bruinige schede en een grasachtige bladschijf van hoogstens een millimeter breedte. De bloeiwijze is ijl en tamelijk rijkbloemig; de vertakkingen gaan over in afstaande schichten met draaddunne assen. De bloemen zitten afzonderlijk, vrij ver uiteen en zijn nog kleiner dan bij de overige inheemse Russen. Ze hebben langwerpig-eironde, onderling ongeveer even lange bloemdekbladen, waarvan de buitenste drie vrij spits en de binnenste stomp zijn. De bolronde tot eivormige, diepbruine vrucht wordt ongeveer even lang als de bloemdekbladen.
Wijdbloeiende rus komt voor in Zuid-, Midden- en West-Europa, de Kaukasus en het Atlasgebied. In Nederland bereikt hij zijn noordgrens en is hij tot de pleistocene streken beperkt. Over de hele linie is hij sterk achteruitgegaan. Vanouds en tot op heden heeft hij in ons land zijn zwaartepunt in Twente, waar hij nog steeds met een zekere regelmaat wordt aangetroffen. Verder lagen verspreid over de zuidoostelijke helft van het land concentraties van vindplaatsen, onder meer in Midden-Limburg en Midden-Brabant, bij Nijmegen, in het westen van de Achterhoek en aan de rand van de Gelderse Vallei. Hier duikt hij nog sporadisch op. In het noordoosten was hij vanouds zeer zeldzaam, en in Friesland is hij nooit gevonden. Oude meldingen uit het kustgebied zijn onzeker.
Wijdbloeiende rus is gebonden aan zonnige, 's winters onder water staande, 's zomers droogvallende maar niet of weinig uitdrogende plaatsen. Hij groeit op stikstofhoudende, fosfaatarme, (matig) basenrijke maar kalkarme tot kalkloze, zwak zure, humushoudende tot venige zand- en leemgrond. Hij is een typische bewoner van het ouderwetse cultuurlandschap van heide- en beekdalgebieden, maar duikt ook nu en dan in pas uitgegraven terrein in het moderne cultuurlandschap op. In vergelijking met Dwergrus staat hij op gemiddeld voedselrijkere grond, neemt hij met een minder lange inundatieduur genoegen, en is hij beter bestand tegen lichte, oppervlakkige uitdroging van de grond. Zijn warmtebehoefte lijkt groot, en dit verklaart wellicht waarom hij bij ons (anders dan in Frankrijk) de kuststrook mijdt: een opmerkelijk verschil met een aantal soorten waarmee hij nogal eens samen optreedt, zoals Borstelbies (Scirpus setaceus), Draadgentiaan (Cicendia filiformis), Waterpostelein (Lythrum portula), Stijve moerasweegbree (Echinodorus ranunculoides) en Grof goudkorrelmos (Fossombronia foveolata) en Dwergrus. Vrij dikwijls staat Wijdbloeiende rus in lichte glooiingen, en dan kunnen onder gunstige omstandigheden in één zomerseizoen drie lichtingen van deze Rusjes optreden. De schaarse recente vindplaatsen betreffen zand- en leemgroeven, ijsbaantjes, greppel-, poel- en venbodems en pas afgeplagde plekken, met name in overgangen van heide naar blauwgraslanden. Vooral op deze plagplekken is zijn voorkomen veelal van korte duur, dikwijls maar één seizoen. Hoe lang hij zich handhaaft, hangt enerzijds af van de duur van de inundatie, anderzijds van de voedselrijkdom van bodem en water. Hoe korter de overspoeling en hoe groter de voedselrijkdom, des te korter houdt Wijdbloeiende rus stand. In droge jaren kunnen mollen in zijn leefwereld doordringen, en dan verschijnt hij dikwijls op de molshopen. Soms wordt hij op plagplekken vergezeld door Vetblad (Pinguicula vulgaris), dat zich langer handhaaft. Waarschijnlijk behoudt het zaad van Wijdbloeiende rus in de bodem of onder water jarenlang zijn kiemkracht; anders is niet te begrijpen hoe hij op geschikte plekken plotseling en soms massaal kan verschijnen. Bestendige groeiplaatsen die als zaadbron zouden kunnen dienen, zoals Dwergvlas (Radiola linioides), Dwergbloem (Anagallis minima), Draadgentiaan en Dwergrus in de duinen hebben, zijn van Wijdbloeiende rus niet bekend.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.