De Draadgentiaan is een zeer kleine, eenjarige plant. Ze vormt aan de voet een klein wortelrozetje van twee of drie bladparen, met een rolronde stengel. De bloeiwijze, een armbloemig bijscherm, beslaat bijna de hele hoogte van de plant. Bladeren en schutbladen zijn lancetvormig, en tijdens de bloei verkleurt de plant vaak rood van onderaf. De viertallige bloemen hebben een zwavelgele kroon en korte driehoekige kelktanden. Draadgentiaan groeit op 's winters natte en 's zomers oppervlakkig uitdrogende plekken.
Het areaal van draadgentiaan ligt in Zuidwest-Europa en Noord-Afrika. In België zijn, of liever waren, er vindplaatsen in de Kempen, de Famenne, de Ardennen, de Duinen, de Oost- en West-Vlaamse Zandstreek en de West-Vlaamse Zandleemstreek (MARÉCHAL 1935, DUVIGNEAUD 1942, ZWAENEPOEL & HERMY 1987).
In Vlaanderen is draadgentiaan momenteel nog slechts van een handvol locaties bekend en is de soort met uitsterven bedreigd. In de negentiende eeuw kwam de plant op talrijke plaatsen in de Kempen voor en daarnaast ook op een aantal plaatsen in het westen van Vlaanderen. Er zijn vondsten van een aantal niet erg gepreciseerde duinlocaties tussen Oostende en Blankenberge. Verder zijn er meldingen van "entre Bruges et Gand", het Maleveld te Sijsele, de Kraenepoel te Aalter, "dans les bruyères humides de Gheluvelt" (Zonnebeke), "sur les landes de Maldeghem près d'Oostwinckel", "de Kleyn Heye" te Berlare en "autour des étangs de Tuuschenbeeck" te Serskamp. Na 1971 zijn alleen nog Ravels (een heidevegetatie), Genk (de Maten en een opgespoten gebied aan het Albertkanaal), Jabbeke (militair domein Vloetemveld) en Keerbergen (villaverkaveling ‘Meer van Keerbergen') als vindplaatsen bekend. Momenteel is minstens de populatie in Jabbeke nog aanwezig. De vindplaatsen te Keerbergen en aan het Albertkanaal zijn verdwenen. De populatie te Ravels is verdwenen onder bosaanplant. De situatie in de Maten is kritiek. Draadgentiaan verschijnt er alleen nog bij het droogleggen van een bepaalde vijver, wat voor het laatst gebeurde in 2000. In Jabbeke wordt, voorlopig met succes, een gericht plagbeheer gevoerd om de populatie in stand te houden.
De Draadgentiaan is een zeer kleine en ijl gebouwde, eenjarige plant, die meestal pas tegen de zomer kiemt en in de tweede helft van de zomer bloeit. Aan de voet van de plant zijn twee of drie bladparen tot een wortelrozetje opeengedrongen. De stengel is rolrond. De bloeiwijze - een armbloemig bijscherm neemt bijna de hele hoogte van de plant in beslag. Bladeren en schutbladen zijn gewoonlijk lancetvormig. Tijdens de bloei kleurt de plant vaak van onderaf rood. De viertallige bloemen hebben een kelk met kort driehoekige tanden en een zwavelgele bloemkroon, die tot op de helft gespleten is in langwerpige slippen. De meeldraden staan op de keel van de bloemkroon. Op de zeer korte stijl staat een knopvormige stempel. De bloemen zijn alleen in de volle zon midden op de dag een paar uur open. In de regel treedt spontane zelfbestuiving op.
Draadgentiaan komt voor in West-Europa, noordwaarts tot 530 N.Br., verder op de Azoren en in verspreide delen van het Middellandse-Zeegebied. Terwijl de plant op de Britse eilanden sporadisch voorkomt en in Duitsland goeddeels tot de westelijkste delen van het land beperkt is, vormde Nederland een noordelijk bolwerk van haar areaal. Verspreid over de pleistocene zandstreken bevonden zich vindplaatsconcentraties, van Dantumadeel en Westerwolde tot Bergen op Zoom en de Brunssumerheide. In Twente was Draadgentiaan zelfs algemeen te noemen. Daarvan is na de tweede wereldoorlog heel weinig overgebleven: samen met Vetblad (Pinguicula vulgaris) is Draadgentiaan symbool van de eliminatie van een hele categorie bewoners van open plekken in heide- en beekdallandschappen. In het binnenland liggen misschien nog drie plekjes waar de plant bestendig voorkomt. Verder duikt zij zo nu en dan onverwachts ergens op, om na één of enkele jaren weer te verdwijnen. Aan de kust is zij vanouds vrijwel beperkt tot Terschelling, waar zij - aan haar uiterste noordgrens - nog steeds een paar vindplaatsen heeft. Eenmalige vondsten zijn gedaan op Vlieland en op twee plekken in Zeeland.
Draadgentiaan behoort tot een groep van dwergplanten met een levensduur van slechts enkele maanden, die gebonden zijn aan 's winters natte, 's zomers heel oppervlakkig uitdrogende plekken. De bodem bestaat uit carbonaat- en fosfaatarm, licht humeus zand of leem. De jaarlijkse ritmiek in de vochthuishouding leidt tot het dichtslaan van het bovenste bodemlaagje: de ruimte tussen de zandkorrels raakt verstopt met fijne klei- en humusdeeltjes. Dat kan plaatsvinden tijdens het droogvallen van plekken die in het winterhalfjaar onder water staan (het fijnste materiaal bezinkt het laatst). Onder sommige omstandigheden kan ook betreding of berijding voor de vereiste graad van bodemverdichting zorgen, bijvoorbeeld op veepaadjes of in karrensporen. Door deze compacte structuur van de bovenste bodemlaag kunnen overblijvende planten zich maar in beperkte mate vestigen en blijft de vegetatie ijl genoeg om kleine eenjarigen een kans te geven. De kieming van Draadgentiaan vergt nogal wat warmte en ook met het vochtgehalte van de bodem luistert het nauw. De beste kansen voor duurzame aanwezigheid liggen daarom in lichte terreinglooiingen, waar de kiemingsvoorwaarden nu eens wat hoger, dan weer wat lager in de zonering worden vervuld. De dwergplantjes pendelen als het ware van jaar tot jaar heen en weer over de flauwe helling. In zuidelijker streken kan de zone met Draadgentiaan in de loop van de zomer van boven naar beneden over oeverterreinen opschuiven. Aan haar noordelijke areaalgrens brengt de soort alleen In warme zomers soms over een langere periode nieuwe plantjes op de been. Kieming kan dan optreden van mei tot augustus, waarbij de laatste lichting nog geen centimeter hoog wordt, maar wel zaad zet!
De laatste veertig jaar is Draadgentiaan in hoofdzaak aangetroffen op plekken die alleen 's zomers droogliggen: aan de oever van heide- en duinplasjes, op ijsbaantjes, in leem- en zandafgravingen, op de wand van verse greppels. Vroeger kwam de plant met name voor op afgeplagd terrein, speciaal in glooiende overgangen tussen Dopheidevelden en grasland. Op Terschelling houdt Draadgentiaan stand aan de rand van een zandig schor, op een plek met sterke kwel van zoet water; op een vergelijkbare groeiplaats bij Bergen op Zoom heeft zij zich tenslotte niet kunnen handhaven. Planten waarmee zij samen voorkomt, zijn Wijdbloeiende rus (Juncus tenageia), Dwergrus (J. pygmaeus), Dwergvlas (Radiola linoides), Dwergbloem (Anagallis minima), Borstelbies (Scirpus setaceus) en de algemene Greppelrus (Juncus bufonius); Waterpostelein (Lythrum portula) staat doorgaans iets lager in de zonering dan Draadgentiaan. Over het algemeen verschijnen de eenjarige dwergjes te midden van een stramien van kruipende, overblijvende planten zoals Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Kruipende boterbloem (R. repens), Witte klaver (Trifolium repens), Zomprus (Juncus articulatus) en Fioringras (Agrostis stolonifera), samen met polletjes van planten als Knolrus (Juncus bulbosus) en Dwergzegge (Carex oederi).
De verdwijning van Draadgentiaan en compagnons - ook in ogenschijnlijk niet erg veranderde biotopen lijkt raadselachtig. Stellig bestaat verband met luchtverontreiniging, maar de details hiervan zijn nog niet duidelijk. De zaadverspreiding blijkt nog geen beperkende factor, ofwel het zaad is op veel plekken nog in de bodem aanwezig: op vers blootgekomen grond kunnen de plantjes plotseling en onverwacht verschijnen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Draadgentiaan is een soort van open pioniersmilieus op vochtige, voedselarme bodems. Het betreft bijzonder zeldzame, gradiëntrijke overgangsmilieus, zoals venoevers, duinmeren, heidepaadjes en overgangen tussen schor en duin.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.