De Gulden sleutelbloem is een lage, klierachtigdonzige lentebloeier. De bloemen staan in een scherm op een rechte, meestal korte steel en knikken vaak naar één kant. Ze hebben een bleekgele, klokvormige kelk en een goudgele bloemkroon met oranje vlekken aan de voet. Na de bloei richten de bloemstelen zich op, en de zaden worden door wind of dieren verspreid. Deze plant groeit vooral op matig droge, humusrijke, kalkrijke graslanden.
Gulden sleutelbloem heeft een Eurosiberisch verspreidingspatroon. De soort komt voor in de gematigde zones van West- Europa tot Centraal-Azië en de Kaukasus. Ze kan worden aangetroffen in het grootste deel van Europa, maar slechts sporadisch in de noordelijkste en zuidelijkste delen. In vergelijking met de stengelloze en de slanke sleutelbloem is het areaal van gulden sleutelbloem verreweg het grootst. In Wallonië – met name in het Maas- en Lotharings district – is de soort veel algemener dan in Vlaanderen.
In Vlaanderen is gulden sleutelbloem vrij zeldzaam. Tijdens gericht onderzoek naar de verspreiding over heel Vlaanderen konden in 2000 een 250-tal populaties worden gelokaliseerd. De grootste populaties bevinden zich in Voeren, waar de soort veelvuldig voorkomt in kalkgraslanden. Een tweede kerngebied van een 70-tal populaties bevindt zich in West-Vlaanderen (de Westhoek). Daar komt de soort haast uitsluitend langs lijnvormige landschapselementen voor en zijn de meeste populaties erg klein (BRYS et al. 2004).
De Gulden sleutelbloem (vroeger Echte of Gewone sleutelbloem genoemd) is een lage, kort klierachtigdonzige, overblijvende lentebloeier, die wat later in bloei komt dan Slanke en Stengelloze sleutelbloem. De bladeren zijn meestal wat kleiner en steviger dan bij deze twee soorten, en naar de voet abrupter in de steel samengetrokken. Het scherm staat op een rechte en meestal tamelijk korte steel. Meestal knikken de bloemen naar één kant. Ze hebben een opvallend wijde, klokvormige, bleek geelachtige kelk met korte, vrij stompe lobben. De bloemkroon is donkerder, bijna goudgeel, kleiner en wat steviger van consistentie dan bij de twee naaste verwanten. De kroonslippen vormen een kommetje. Aan de voet vertonen ze meestal een oranje vlek. Na de bloei richten de bloemstelen zich op. De vrucht blijft korter dan de kelk. Na het opengaan van de vruchten liggen de zaden in rechtopstaande bekertjes. Harde wind in het najaar, of een passerend dier, doet de elastisch gebleven bloeiwijzesteel heen en weer zwaaien, zodat de bekertjes hun inhoud wijd en zijd uitstrooien.
Gulden sleutelbloem komt voor in het grootste deel van Europa - in de noordelijkste en Zuidelijkste delen slechts sporadisch - en voorts, in afwijkende ondersoorten, in enige West- en Midden-Aziatische gebieden. In Nederland is zij zeldzaam geworden en gaat zij steeds verder achteruit. Grotendeels is zij beperkt tot de Zuid-Limburgse hellingen en de dalen van de grote en sommige kleine rivieren in Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht. Vindplaatsen elders zullen voor het merendeel op aanplanting teruggaan, al zou de soort op een enkele plek in de duinen (evenals in België) wild kunnen zijn.
Gulden sleutelbloem komt vooral in graslanden voor, en wel op matig droge, maar niet sterk uitdrogende, humushoudende, meestal kalkrijke grond. Gewoonlijk gaat het om grondsoorten die zowel fijn als grof bodemmateriaal bevatten, met name zandigkleiige rivierafzettingen, krijtverweringsbodems of löss. De plant gedijt het best bij matige beweiding beter dan in hooiland - en kan aan de rand van intensief gebruikte weilanden haar bestaan nog een tijdlang rekken onder prikkeldraad, maar is tegen het huidige hoge bemestingsniveau niet bestand. In uiterwaarden staat zij vooral op zandige stroomruggen, zowel op plekken die regelmatig 's winters onder water komen, als op hoger gelegen terrein. Ook komt zij op rivierdijkhellingen voor. Op krijthellingen staat de Gulden sleutelbloem, behalve in zonnig grasland, ook op kapvlakten en lichte plekken in loofbossen en struweel. Planten waarmee ze samen voorkomt, zijn onder meer Ruige weegbree (Plantago media), Kleine pimpernel (Sanguisorba minor), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus), Voorjaarszegge (Carex caryophyllea), Goudhaver (Trisetum flavescens), Ruig viooltje (Viola hirta); in uiterwaarden en beekdalen Knolsteenbreek (Saxifraga granulata). In het Maasdal gaan nog steeds vindplaatsen verloren door afgraving, mest of door beplanting van zomerkaden met Populieren. Anderzijds herstelt de plant zich vrij spoedig na het terugdringen van de bemesting in (niet-gescheurd) weiland.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Gulden sleutelbloem is een overblijvende lentebloeier. In tegenstelling tot stengelloze en slanke sleutelbloem komt hij later op het jaar tot bloei (april-mei). In Vlaanderen is de soort voornamelijk teruggedrongen tot kleine landschapselementen (vooral wegbermen, rivierdijken en kanaalbermen). Daarnaast komt ze ook voor in krijthellinggrasland en in duingrasland op humeuze bodem. De soort wordt voornamelijk aangetroffen op matig droge, maar niet te sterk uitdrogende, meestal kalkrijke grond. Soorten die vaak aangetroffen worden op plaatsen met gulden sleutelbloem zijn ruige weegbree, knolboterbloem, voorjaarszegge, zeegroene zegge en goudhaver.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.