Klein glidkruid is een lage, aan de basis vertakte zomerbloeier, kortlevend-overblijvend of eenjarig, met meer liggend-opstijgende stengels dan Blauw glidkruid. De driehoekig-eironde bladeren zijn vaak spiesvormig met aan de voet afstaande, afgeronde tandjes en zijn in de bovenste helft gaafrandig, wat een belangrijk verschilkenmerk is ten opzichte van Blauw glidkruid. De kleine bloemkroon is minder dan half zo lang als die van Blauw glidkruid, van buiten bijna wit en van binnen roze met een honingmerk op de onderlip. Klein glidkruid groeit op min of meer natte, humusrijke, carbonaatarme, zure zand- en leemgrond en wordt meestal aangetroffen in halfbeschaduwde, schaars begroeide plekken langs greppels, paadjes en zandwegen.
Klein glidkruid is een Atlantische soort met een beperkt areaal dat, afgezien van enkele meer continentale voorposten, reikt van Zuid-Portugal, Noordwest-Spanje en het grootste gedeelte van Frankrijk tot Ierland, Schotland, Nederland en het westelijke deel van Duitsland. België ligt tamelijk centraal binnen dat areaal, maar toch is klein glidkruid er nergens een gewone soort. In Wallonië wordt de soort vooral gevonden in de Ardennen.
In Vlaanderen is klein glidkruid zeldzaam. Het gros van de groeiplaatsen ligt geconcentreerd in twee regio's: enerzijds de Kempen en gedeelten van het Hageland en Haspengouw, anderzijds het Kempense gedeelte van Vlaanderen ten zuiden en oosten van Brugge. Enkele vindplaatsen in het zuiden van West-Vlaanderen duiden op relicten van oude veldgebieden, zoals het Geluveld. In de oosthelft van Vlaanderen valt op dat voor veel uurhokken met oudere gegevens (voor 1940, maar ook 1939-1971) er geen bevestiging is uit de periode na 1971, terwijl de helft van de na 1971 aangestipte uurhokken 'nieuw' is ten opzichte van 1939-1971. Dat wijst niet alleen op een reële achteruitgang, maar ook op een onvolledige documentatie betreffende de historische verspreiding van klein glidkruid. Dat klein glidkruid in zoveel hokken pas sinds kort voet aan de grond zou gekregen hebben, is immers weinig waarschijnlijk.
Klein glidkruid is een lage tot zeer lage, aan de basis vertakte, kortlevend-overblijvende of ook wel eenjarige zomerbloeier met meestal meer liggend-opstijgende stengels dan Blauw glidkruid. De driehoekig-eironde bladeren zijn vaak spiesvormig doordat ze aan de voet aan weerskanten één tot drie afstaande, afgeronde tandjes vertonen. In de bovenste helft zijn ze steeds gaafrandig: het beste verschilkenmerk ten opzichte van Blauw glidkruid. Aan de voet is het blad gewoonlijk afgeknot en heel kort gesteeld. De kleine bloemkroon is minder dan half zo lang als bij Blauw glidkruid. Van buiten is zij vrijwel wit, van binnen roze, met op de onderlip een honingmerk. Klein glidkruid heeft een beperkt, West-Europees areaal, dat zich van Zuid-Portugal tot West-Schotland en Noordwest-Duitsland uitstrekt. In Nederland, dat aan de noordrand van het verspreidingsgebied ligt, is dit plantje vanouds zeldzaam; alleen in Noord-Brabant en Noord-Limburg kwam het vroeger algemener voor. Nu wordt het nog sporadisch aangetroffen in de pleistocene streken in het oosten en zuiden. In het holocene deel van het land is Klein glidkruid enige malen in Hollandse en Utrechtse veengebieden en in de duinen gevonden; tegenwoordig komt het daar alleen nog op Texel en misschien op Voorne voor. Klein glidkruid is een plant van min of meer natte, humusrijke, carbonaatarme, zure zand- en leemgrond. Het stond lang te boek als een plant van beekdalgraslanden en moerassige heidegebieden, maar is hier zo goed als verdwenen. In westelijker en zuidelijker delen van Europa wordt het nog wel in zulke biotopen aangetroffen, met name in vegetaties die door Veldrus (Juncus acutiflorus) worden beheerst, samen met soorten die bij ons vrijwel of geheel zijn verdwenen, zoals Teer guichelheil (Anagallis tenella), Kranskarwij (Carum verticillatum) en Klimopklokje (Wahlenbergia hederacea). In Nederland wordt Klein glidkruid tegenwoordig vrijwel alleen nog als bosplant aangetroffen, en wel op halfbeschaduwde, schaars begroeide plekken aan greppelkanten, vochtige paadjes en zandwegen. De biotoop is - althans ogenschijnlijk - veel gewoner dan het plantje. Anderzijds kan Klein glidkruid onverwachts opduiken op plekken ver van iedere bekende groeiplaats. In Noord- en Midden-Limburg staat het hier en daarop onbetreden en onvergraven grond: in broekbos langs beekjes en sinds vele eeuwen afgesneden Maasmeanders.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Traditioneel vond klein glidkruid geschikte groeiplaatsen in allerlei natte, zure en voedselarme graslanden, heide- en vengebieden en bossen, vooral op zandige bodems, maar ook op zure leem of klei. Vandaag blijft van die variatie aan biotopen niet veel meer over, met als gevolg dat klein glidkruid in hoge mate is teruggedrongen tot marginale restplekjes, vooral in bossen. Veel recente vondsten hebben dan ook betrekking op schaduwrijke natte bosgreppels en extensief gebruikte, onverharde boswegen, waar het uitslepen van gekapte bomen of een zeldzame passage van voertuigen nu en dan de successie van de begroeiingen van wagensporen een fase terugschroeft. In die milieus kunnen soms grote, maar tamelijk efemere populaties tot ontwikkeling komen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.