Blauw glidkruid heeft zoals alle lipbloemigen een vierkante stengel en tegenoverstaande bladeren. De bladeren zijn langwerpig driehoekige met een hartvormige voet. De bladrand is gekarteld.
De blauwe bloemen staan per twee. De bovenste en de zijdelingse kroonslippen neigen samen en vormen de bovenlip, de onderlip is licht gekarteld. De kroonbuis is lang trechtervormig en steekt ver uit de kelk uit.
De kelk bestaat uit twee lippen waarvan de bovenste lip een omhooggerichte holle uitstulping vertoont Dit is een typisch kenmerk voor het glidkruidgeslacht (Scutellaria).
Verwarring mogelijk met:
Klein glidkruid heeft witroze bloemen en bladeren die bovenaan gaafrandig zijn en onderaan 1 tot 3 tanden hebben. Soms vind je ook Blauw glidkruid met lichtroze bloemen, dus de bladrand is het beste herkenningskenmerk.
Hondsdraf heeft blauwe lipbloemen die soms per twee staan maar meestal zijn er meer bloemen in een krans. Het blad van Hondsdraf is niet zo langwerpig van vorm als dat van Blauw glidkruid.
Zoals vele soorten van vochtige ruigtes en moerassen staat Blauw glidkruid in bloei in de zomer. Maaien doe je in september en indien de vegetatie niet te ruig is doe je dit om de 2 of 3 jaar. Zowel in de vochtige ruigtes, moerassen als broekbossen is het belangrijk dat de waterstand hoog genoeg blijft.
Blauw glidkruid is een soort van de gematigde en koude streken van het noordelijk halfrond. In België is het in de meeste regio’s tamelijk algemeen, met uitzondering van de Hoge Ardennen en de Leemstreek.
In Vlaanderen is het globaal een algemene soort, waarvan het verspreidingspatroon in hoofdzaak bepaald wordt door de ligging van valleigebieden en kanalen. Van nature zijn de Polders ongetwijfeld minder geschikt, behalve op plaatsen die buiten de invloed van brak water gelegen zijn. Blauw glidkruid vertoont in Vlaanderen een licht positieve trend. De talrijke kunstmatige rivier- en kanaaloevers (breuksteenbestortingen) bieflora den de soort talrijke nieuwe standplaatsen. In de Polders zijn de vele nieuwe vindplaatsen het gevolg van een doorgedreven kartering van water- en oeverplanten (VANHECKE 1976, VANHECKE 1985).
Blauw glidkruid is een lage tot middelhoge, onvertakte tot bossig vertakte zomerbloeier met ondergrondse uitlopers en een ondiepe beworteling. De langwerpig-driehoekige bladeren zijn ondiep en verwijderd gekarteld, met naar voren gerichte karteltanden. Aan de voet zijn ze zwak hartvormig en heel kort gesteeld. Meestal staan de bloemparen in beperkt aantal boven elkaar in het middelste deel van de laatste vertakkingen. Het sterkst behaarde deel van de plant is de bloemkroon; deze is diep paarsblauw, met op de onderlip een honingmerk. Soms komen lichtroze bloeiende planten voor. Behalve door de bloemgrootte verschillen die vooral door de insnijdingen van de bladrand van Klein glidkruid. Bastaarden met deze laatste soort zijn uit sommige andere landen, maar niet in Nederland bekend. Blauw glidkruid komt evenals zijn familielid Moerasandoorn in gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond voor. In het grootste deel van Nederland is het vrij algemeen; alleen in zeekleigebieden, op hooggelegen, voedselarme zandgronden en in het Zuid-Limburgse löss- en krijtgebied is het tamelijk zeldzaam. Blauw glidkruid is een plant van zonnige tot matig beschaduwde plaatsen op humusrijke tot venige, meestal min of meer natte, stikstofrijke, overigens matig voedselrijke, neutrale tot vrij sterk zure bodem. Over het algemeen is het slecht tegen hoger opschietende kruidachtige planten opgewassen en aangewezen op vrij open standplaatsen. In halfschaduw van broekbossen liggen de concurrentieverhoudingen ten opzichte van veel forsere planten echter omgekeerd, doordat Blauw glidkruid beschaduwing beter verdraagt. In 's winters onder water staand terrein gedijt het uitstekend, maar op plaatsen die ook 's zomers kunnen worden overspoeld, ontbreekt het. Zo wordt het in buitendijkse grienden in hoofdzaak in de kop van geknotte Wilgen aangetroffen. In de duinen komt het zowel op kalkarme als op kalkrijke ondergrond voor. Samen met planten als Gevleugeld hertshooi (Hypericum tetrapterum) en Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) staat het in natte duinvalleien en op spaarzaam begroeide oevers van duinmeertjes. In tegenstelling tot zijn familieleden Watermunt en Wolfspoot gaat het door infiltratie van rivierwater eerder achteruit dan vooruit. Samen met Watermunt en verder onder meer Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) en Kale jonker (Cirsium palustre) komt het in vochtig Duin-Berkenbos voor. Blauw glidkruid kan in de binnenduin ook wel op vrij droge, mits sterk humeuze grond groeien, met name op plaatsen waar hoog struweel of aangeplant naaldhout te gronde is gegaan en een humuspakket in het volle licht versneld wordt afgebroken. Dikwijls wordt de plant dan door Drienerfmuur (Moehringia trinervia) vergezeld. Dergelijke groeiplaatsen zijn ook wel in het binnenland aan te treffen, bijvoorbeeld in rivierduinbosjes langs de Overijsselse Vecht. Het meest staat Blauw glidkruid echter aan waterkanten. Vooral in lage veenstreken is het nogal eens aan weilandsloten te vinden. Zijn beste ontplooiingskansen krijgt het op stenen of houten beschoeiingen, sluismuren en rottende palen; daar kunnen de planten struikachtig uitdijen en een weelde aan indigoblauwe bloemen te zien geven. Welig kan Blauw glidkruid zich ook ontplooien op drijftillen en op uitgebaggerd materiaal. Het staat in open milieus nogal eens samen met eenjarigen als Knikkend tandzaad (Bidens cernua) en Waterpeper (Polygonum hydropiper). Verder komt het in rietlanden en vooral in zeggemoerassen voor, vergezeld door onder meer Melkeppe (Peucedanum palustre), waarmee het ook in broekbossen nogal eens samen voorkomt. De bloei van Blauw glidkruid in het bos lijkt pover in vergelijking met die op zonnige plaatsen, maar dit komt deels doordat het blad in de schaduw groter wordt en de bloemen aan het oog onttrekt. Als bosplant kan de plant op soortgelijke standplaatsen als Klein glidkruid voorkomen, en zelfs wordt Blauw glidkruid wel eens in vochtige heidegebieden aangetroffen: beide soorten moeten dus niet 'op standplaats' worden gedetermineerd! Een specialist op Blauw glidkruid is Phyllobrotica quadrimaculata, een glanzend goudgeel, zwart gevlekt, vrij groot bladhaantje. De larven ontwikkelen zich op wortelstokken van de plant, die ze van de buitenkant bevreten. Na overwintering volgt verpopping van de meeste larven, maar een deel is dan nog niet volgroeid en vreet ook in de lente nog een tijdlang aan de plant alvorens te verpoppen. De galmijt Vasates scutellariae doet op Blauw glidkruid sterk behaarde plekken ontstaan en verandert de bloeiwijzen in proppen van bloemknoppen en gerolde bladeren. - De merkwaardige benaming 'Blauwe godsgenade', waaronder de plant in sommige streken bekend staat, gaat terug op de oude kruidboekennaam Gratiola caerulea: blijkbaar werd Glidkruid ooit wegens uiterlijk en bitterheid aan Genadekruid (Gratiola officinalis) verwant geacht.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Blauw glidkruid is een soort van moerasvegetaties: moerasbos, verlandingsvegetaties, ruigten en in mindere mate natte graslanden. Daarnaast groeit ze ook net boven de waterlijn in antropogene milieus, zoals kaaimuren of breuksteenbestortingen van rivieren en kanalen. De waterkwaliteit is niet erg belangrijk, en de bodemtextuur evenmin, maar brak water wordt gemeden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.