Pijlkruid is een middelhoge plant met uitlopers die meer dan een meter lang kunnen worden. In diep of snel stromend water blijft de plant ongebloeid. In rustiger en ondieper water ontstaan lang gesteelde bladeren met verschillende vormen. De losse bloeiwijze bestaat uit meerdere kransen van drie bloemen, met de onderste krans soms vertakt. Pijlkruid is eenhuizig: de onderste kransen hebben vrouwelijke bloemen, de hogere mannelijke. Beide hebben zuiver witte kroonbladen met een diep paarse nagel en talrijke paarse meeldraden. Pijlkruid groeit voornamelijk op plaatsen die blijvend onder water staan.
Het areaal van pijlkruid strekt zich uit over Eurazië en Noord- Amerika (amfi-Atlantische verspreiding). In Europa komt de soort vooral in Midden- en Oost-Europa voor en in mindere mate in West- en Noord-Europa. De soort ontbreekt nagenoeg in Zuid-Europa. In België komt ze vooral in Laag-België voor. In Wallonië groeit ze vooral langs de grote rivieren, in het bijzonder de Maas en de Samber.
In Vlaanderen is pijlkruid een vrij algemene soort. De verspreiding ervan wordt in Vlaanderen vooral bepaald door de ligging van de rivieren. Het kaartje geeft vermoedelijk een te optimistisch beeld van de huidige verspreiding. Op veel plaatsen is de soort ondertussen verdwenen. De frequentie van pijlkruid vertoont een negatieve trend, ondanks dat Vlaanderen ongeveer centraal ligt in het Europese verspreidingsgebied. Eutrofiëring en vervuiling van het oppervlaktewater zijn daarvoor verantwoordelijk.
Pijlkruid is een middelhoge tot hoge plant met uitlopers, die tot een centimeter in middellijn en tot ruim een meter lang kunnen worden en in een knol van enkele centimeters eindigen. In de wortelrozet worden aanvankelijk alleen lange, lintvormige bladeren gevormd, die onder water blijven. In diep of snel stromend water blijft het bij dergelijke bladeren en komt de plant niet tot bloei. In rustiger en ondieper water ontstaan lang gesteelde bladeren met een bladschijf van uiteenlopende vorm. Eerst worden drijvende bladeren gevormd met een eironde tot langwerpige bladschijf, die aan de voet afgerond of min of meer pijlvormig is. Tenslotte verschijnen de rechtopstaande bladeren met hun boven water uitstekende, diep pijlvormige bladschijf, waaraan Pijlkruid zijn typische uiterlijk en zijn naam te danken heeft (de wetenschappelijke benaming onderstreept dit dubbel, want deze betekent 'pijlbladige pijlenschietster'). De pijlen kunnen breed of smal zijn, maar steeds is bij de luchtbladeren de bladsteel ongeveer in het midden aangehecht en wijken van hieruit de nerven uiteen, deels naar de top, deels naar de voetpunten. Ter hoogte van het uiteenwijken bevindt zich bijna altijd een kleine inbochting in de bladrand. De losse bloeiwijze bestaat uit enige boven elkaar geplaatste kransen van drie bloemen, die in de oksels van de schutblaadjes staan; de onderste krans kan vertakt zijn en bevat dan meer bloemen. Pijlkruid is eenhuizig: de onderste een of twee kransen bestaan uit vrouwelijke, de hogere uit mannelijke bloemen. Beide typen hebben satijnachtig zuiver witte kroonbladen van tenminste een centimeter lang en anderhalve centimeter breed; de nagel van de kroonbladen is diep paars van kleur. Ook de talrijke meeldraden hebben deze kleur. De vrouwelijke bloemen zijn wat kleiner en hebben wat kortere en plompere steeltjes dan de mannelijke. De tientallen vruchtbeginsels staan in een bolrond hoofdje en ontwikkelen zich tot sterk afgeplatte, gevleugelde, eironde vruchtjes van bijna een halve centimeter lengte, die ongeveer aan de top een recht snaveltje dragen.
Pijlkruid komt voor in de gematigde zone van Eurazië en - in een andere ondersoort - ook in tropisch Azië. In een groot deel van Nederland is het vrij algemeen. Het is zeldzaam in hooggelegen zandstreken, zoals op de Veluwe, en in het Gronings-Friese zeekleigebied. In Zuid-Limburg komt het in hoofdzaak in het Maasdal voor. In Noord-Holland benoorden het IJ, waar het vroeger tot een zoete enclave bij Bergen beperkt was, breidt het zich sinds de afsluiting van de Zuiderzee uit, evenals tal van andere bewoners van zoet water. Het ontbreekt op de Waddeneilanden (afgezien van een recente vestiging op Texel), op Goeree-Overflakkee en in een groot deel van Zeeland; in deze laatste provincie is het tot de zuidrand van Zeeuws-Vlaanderen beperkt.
Pijlkruid vormt een grensgeval tussen oever- en waterplanten. Het groeit voornamelijk op plaatsen die blijvend onder water staan. Op 's zomers droogvallende plekken vertoont het een verminderde vitaliteit en vruchtzetting. Optimaal ontwikkelt het zich in rustig stromend of stilstaand water van minder dan een meter diep; vaak staat het dan voor meer dan de helft van zijn hoogte in het water, maar de bladschijven bevinden zich geheel boven water, zodat Pijlkruid in deze vorm niet aan de definitie van echte waterplanten beantwoordt. Het is een plant van zoet, neutraal tot basisch, carbonaatrijk, (matig) voedselrijk maar sulfaatarm water en groeit op allerlei minerale grondsoorten - klei, leem, zand - met een laag gehalte aan organische stof. In laagveengebieden staat het optreden van Pijlkruid vaak in verband met aanwezigheid van rivierkleiruggen of -laagjes; in voedselrijk geworden wijken in hoogveengebieden wijst de plant erop dat zo'n wijk tot het onderliggende zandpakket is uitgegraven. In grote beken en kleine rivieren staan dikwijls dichte groepen van deze plant in ondiepten midden in het water. Pijlkruid kan ook midden in vaarten groeien, maar in grotere wateren staat het voornamelijk langs de oever, op plekken die tegen sterke golfslag beschut liggen.
In oecologisch opzicht vertoont Pijlkruid zowel duidelijke overeenkomsten als opvallende verschillen met Zwanenbloem (Butomus umbellatus). De laatste tientallen jaren is Pijlkruid bijzonder gevoelig gebleken voor het inlaten van 'vreemd' water, van oorsprong afkomstig uit de grote rivieren, in allerlei streken waar het oppervlaktewater tevoren een soortgelijke samenstelling had als het grondwater. Vermoedelijk is vooral die situatie funest waarbij sulfaat uit het rivierwater in basische (carbonaatrijke) en tevens ijzerarme omgeving in contact komt met organisch bodemmateriaal. Hierbij wordt het giftige zwavelwaterstof gevormd, dat bij afwezigheid van ijzer niet door binding onschadelijk wordt gemaakt en Pijlkruid (evenals talrijke andere oever- en waterplanten) het leven onmogelijk maakt, terwijl Zwanenbloem en ook Grote waterweegbree er weinig hinder van blijken te ondervinden. Voorts is Pijlkruid ook veel gevoeliger voor zout dan Zwanenbloem: het hoogste chloridegehalte van het water waarbij de eerstgenoemde soort is aangetroffen, bedraagt slechts de helft van het maximale chloridegehalte waarbij de tweede nog gedijt. Het voorkomen van Pijlkruid wijst dus op een zoet, basisch, door grondwater gevoed en niet door inlaat van rivierwater of door het binnendringen van brak water veranderd watermilieu. Uit sloten die met boezemwateren in contact staan, verdwijnt het vaak doordat langs deze weg rivierwater binnenkomt. Plekken waar het standhoudt, zijn bijvoorbeeld kwelmilieus, waar onverontreinigd grondwater toestroomt (ijzerhoudend kwelwater kan bovendien sulfide onschadelijk maken). Behalve met de reeds genoemde soorten komt Pijlkruid vaak samen voor met Grote egelskop en Kleine egelskop (Sparganium erectum en S. emersum), Watertorkruid (Oenanthe aquatica), Holpijp (Equisetum fluviatile) en de waterplanten Gele plomp (Nuphar lutea), Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans), Watergentiaan (Nymphoides peltata) en Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae).
In het zoetwatergetijdengebied is Pijlkruid kenmerkend voor de kommen die tussen de oeverwallen liggen. Doordat de stroom hier naar verhouding weinig invloed heeft, kan zich een weke sliblaag van enige decimeters dik vormen. In deze kommen bewoont Pijlkruid van alle oeverplanten de laagst gelegen zone, vanaf de gemiddelde laagwaterlijn tot ongeveer vijfenzeventig centimeter onder de gemiddelde hoogwaterlijn (beneden de laagwaterlijn groeit de ondergedoken vorm met lijnvormige bladeren). Op zeer week slib is het naast Zwanenbloem de enige plant die tot bloei komt; Mattenbies (Scirpus lacustris subsp. lacustris) groeit hier ijl en weinig florissant. Op wat vastere bodem in de kom worden Pijlkruid en Zwanenbloem vergezeld door vitalere Mattenbies en verscheidene andere oeverplanten, waaronder Grote kattenstaart (Lythrum salicaria).
In Oost-Azië worden de knollen van Pijlkruid wel gegeten. Bij ons wordt de plant als siergewas in vijvers gebruikt. Hiervoor zijn ook enkele Noord-Amerikaanse verwanten in cultuur, en deze verwilderen een enkele maal. Sagittaria latifolia onderscheidt zich door geheel witte kroonbladen en vruchtjes met een zijdelings afstaande snavel; bij S. graminea zijn de kroonbladen geheel wit of roze en de bladeren langwerpig en niet pijlvormig.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Pijlkruid is een opvallende, zeer karakteristieke verlandingssoort die graag diep met de voeten in matig voedselrijk, helder, ongeveer neutraal, stilstaand tot zwak stromend water staat, enkele meters buiten de vaste oever en wortelend in slib van vooral zandige, zandlemige of kleiige samenstelling. Ze mijdt zilt water.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.