Het Rozenkransje is een zeer lage, tweehuizige voorzomerbloeier. Aan het bodemoppervlak vormt deze plant bebladerde, zich vertakkende kruipstengels. Aan hun uiteinden vormen ze rozetten met spatelvormige bladeren, waaruit zich vervolgens opgerichte bloeistengels kunnen ontwikkelen. Deze hebben lijnlancetvormige, zittende bladeren. Vrouwelijke planten hebben rozerode omwindsels, de mannelijke planten witte omwindsels. Rozenkransje is een plant van lage, niet te dichte vegetaties met kort gras en dwergstruiken op vrij droge, voedselarme en onbemeste zand- en leemgrond.
Rozenkransje komt voor in Noord-Europa en daarbuiten hoofdzakelijk in de koele en gematigde delen van de rest van Europa, voornamelijk Midden-Europa en in mindere mate West- en Oost-Europa. Naar het zuiden toe komt de soort vooral voor in de berggebieden. Verder vindt men ze in heel Noord- Azië en in het zuiden tot in oostelijk Turkije, de Kaukasus, het gebied rond de Kaspische Zee enz. In Wallonië is rozenkransje met uitsterven bedreigd. De soort is er sinds 1980 nog slechts op 5 locaties gevonden (SAINTENOY-SIMON 1999), maar zou minstens op 2 ervan ondertussen verdwenen zijn.
Ooit moet rozenkransje in Vlaanderen een vrij gewone verschijning zijn geweest. Dat kunnen we afleiden uit de vermeldingen in diverse kruidenboeken uit de renaissance. In de negentiende eeuw kwam de plant nog voor - vaak in omvangrijke populaties - in alle Vlaamse provincies. Bij het begin van de twintigste eeuw was ze al verdwenen in Oost- en West- Vlaanderen en mogelijk ook in Limburg. Na de Tweede Wereldoorlog verdween ze in Antwerpen en Vlaams-Brabant. De voornaamste oorzaken van dat verdwijnen waren de teloorgang van het traditionele agro-pastorale systeem en de toegenomen vermesting.
Het Rozenkransje is een zeer lage, tweehuizige, overblijvende voorzomerbloeier. Aan het bodemoppervlak vormt deze plant bebladerde, zich vertakkende kruipstengels, die later verhouten en zich met bijwortels verankeren (uitlopers, die later als wortelstokken fungeren). Deze kruipstengels kunnen vrij grote en dichte matten vormen. Aan hun uiteinden vormen ze rozetten, waaruit zich vervolgens opgerichte bloeistengels kunnen ontwikkelen. In de oksels van de onderste rozetbladeren kunnen tevens nieuwe kruipstengels ontspringen. De bloeistengels en de onderkant van de bladeren dragen een grijsviltige beharing. Van boven zijn de bladeren veel minder behaard, soms bijna kaal; in elk geval wordt de donkergroene bladkleur aan de bovenkant niet door de beharing afgedekt. De bladeren van rozetten en kruipstengels zijn smal spatelvormig en in een steelachtige voet versmald. De bloeistengels hebben lijnlancetvormige, zittende bladeren. Gewoonlijk zijn vrouwelijke en mannelijke planten al van een afstand te herkennen aan de kleur van de omwindselbladen, die bij het Rozenkransje als 'pseudo-straalbloemen' dienen. In de regel hebben de vrouwelijke planten rozerode, de mannelijke planten (vrijwel) witte omwindsels. Verder hebben de vrouwelijke hoofdjes een groter aantal, merendeels lijnlancetvormige omwindselbladen en draaddunne buisbloemen met talrijke lange, dunne pappusharen. Van de mannelijke hoofdjes zijn de binnenste omwindselbladen spatelvormig, de bloemen wijder buisvormig en de pappusharen enigszins knotsvormig. Anders dan bij veel uitheemse Antennaria-soorten vindt bij het Rozenkransje alleen na bevruchting vruchtzetting plaats (de soort is dus niet apomictisch). De bloemen bevatten nectar en worden wel door insecten bezocht; vermoedelijk zorgen die voor bestuiving, maar hieromtrent zijn weinig waarnemingen bekend.
Het Rozenkransje komt voor in koude en koel-gematigde streken van Eurazië. In het pleistocene deel van Nederland was het vroeger vrij algemeen in het noordoosten en midden, waar het nu zeer zeldzaam is. In het zuiden van het land was het vroeger al veel minder algemeen en is het nu vermoedelijk geheel verdwenen. In het Deltagebied kwam de soort lang geleden op dijken op Zuid-Beveland en in de duinen van Walcheren en Voorne voor, nu niet meer. Verder noordwaarts is het in een groot deel van de duinstreek aangetroffen, maar bij Haarlem, waar het eertijds plaatselijk algemeen was, laat het tegenwoordig geheel verstek gaan. In andere delen van de duinstreek handhaaft het zich tot dusver goed, zoals bij Bergen. Op de Waddeneilanden lijkt het zich pas laat te hebben gevestigd: op Texel werd het aan het eind van de 19de eeuw, op de overige eilanden pas in de 20ste eeuw ontdekt!
Rozenkransje is een plant van lage, niet te dichte vegetaties met kort gras en dwergstruiken op vrij droge, humusrijke, vrij voedselarme en onbemeste, meestal zwak zure en kalkarme maar soms matig kalkhoudende zand- en leemgrond. In de pleistocene streken staat of stond het op grazige plekken aan de rand van heidevelden, vooral op leemhoudende grond. Veel groeiplaatsen zijn door ontginning en bemesting verdwenen, maar ook in de resterende heideterreinen is de plant hoogst zelden meer te vinden. In Zuid-Limburg kwam het vroeger voor aan de bovenrand van dalwanden, voornamelijk daar waar het krijt door zand- en grindafzettingen wordt overdekt. Meestal groeit Rozenkransje in de volle zon, maar in de duinen is het zowel op noordhellingen (dus van de zon afgekeerd) als in droge valleien te vinden. Nu eens staat het in ijl dwergstruweel van Kruipwilg (Salix repens) of in een heidevegetatie, dan weer op vrij open plekken met veel korstmossen. Opmerkelijk is dat de plant pleksgewijs een vrij groot aandeel in de vegetatie kan hebben terwijl zij op volkomen overeenkomstige plekken in dezelfde omgeving verstek laat gaan. Vermoedelijk doen zich maar zelden geschikte omstandigheden voor vestiging voor, en dan moeten ook nog op het juiste moment nootjes worden aangevoerd. Op groeiplaatsen waar alleen mannelijke of alleen vrouwelijke planten voorkomen, is vruchtzetting uitgesloten, zodat de plant zich hier alleen met behulp van haar uitlopers kan uitbreiden en geen 'sprongen' kan maken.
Voor een deel lijkt het patroon van achteruitgang van Rozenkransje in Nederland de mate van verzuring van de neerslag te weerspiegelen. In dit opzicht komt de plant overeen met soorten als Valkruid, Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica), Echte stijve ogentroost (Euphrasia stricta), Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum), Rond wintergroen (Pyrola rotundifolia), Gewoon etagemos (Hylocomium splendens), Pluimstaart-haakmos (Rhytidiadelphus triquetrus) en tal van paddenstoelen. Voor al deze planten geldt dat zij niet alleen in sterk vergraste terreinen, maar ook op veel plekken waar de vegetatie ogenschijnlijk (nog) weinig of niet veranderd is, spoorloos verdwenen zijn. De aard van het verband tussen zure neerslag en de verdwijning van Rozenkransje is echter nog niet opgehelderd. Bovendien is zijn achteruitgang al begonnen voordat van de huidige sterke luchtverontreiniging sprake was. Andere factoren hebben stellig ook een grote rol gespeeld, zoals het staken van beweiding in terreinen zoals heidevelden, nadat deze de functie van natuurgebied hadden gekregen. Juist de overgangen tussen natuur en cultuurland, waar een plant als Rozenkransje zich thuis voelde, behoren grotendeels tot het verleden. In de duinen is de begrazing door konijnen vermoedelijk een belangrijke voorwaarde voor het voortbestaan van de groeiplaatsen van dit fraaie plantje.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Rozenkransje groeide in Vlaanderen bij voorkeur in korte, open vegetaties op vrij droge tot droge, voedselarme, zandige en dikwijls eerder zure bodems, vaak in hellende situaties. Meestal ging het om droge graslanden, heischrale graslanden en droge heidevegetaties. Uit de negentiende eeuw zijn ook enkele vindplaatsen bekend van bossen op schrale, zandige bodem en van zandige bermen langs bosranden. Dat de plant daar ook voorkwam, betekent dat er voldoende open plekken in het bos bestonden, dat de boomlaag ijl was en dat de bosranden zeker niet verruigd waren. Stonden dergelijke plekken bloot aan vormen van roofbouw, zoals strooiselroof of een hoge begrazingsdruk die ervoor zorgden dat de grasmat zeer kort werd gehouden en dat er voldoende voedingsstoffen werden afgevoerd? Daar lijkt het wel op, want rozenkransje houdt van schrale bodemomstandigheden en licht.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.