Valkruid is een middelhoge, kort en vrij dicht behaarde, aromatische plant. Uit de wortelrozet rijst een rechtopstaande, vertakte stengel op. De ongesteelde, eironde, gaafrandige bladeren zitten kruisgewijs tegenover elkaar. De opvallend grote oranje hoofdjes staan afzonderlijk aan de top van de stengel. Valkruid komt voor op zonnige, schrale, droge veenachtige zand- en leemgrond.
Valkruid heeft een relatief beperkt areaal dat zich hoofdzakelijk uitstrekt over Midden-Europa en Zuid-Scandinavië, en in mindere mate over West-Europa. In het zuiden van Europa komt de soort spaarzamer voor (tot Zuid-Portugal, de noordelijke Apennijnen en de Karpaten). Ze ontbreekt op de Britse eilanden. In België komt ze nog voor in de Ardennen en Lotharingen. Het zwaartepunt van haar verspreiding in België ligt in de Hoge Ardennen.
In Vlaanderen is valkruid sedert lang uitgestorven. MASSART 1912 vermeldt valkruid nog voor de omgeving van Lommel (Kerkhoven). De Prodrome (DE WILDEMAN & DURAND 1899) vermeldt ook een groeiplaats in Zonhoven. De vermoedelijke oorzaken van het verdwijnen van valkruid uit Vlaanderen zijn veranderingen in het agro-pastorale systeem en vermesting. Valkruid bereikte in Vlaanderen zijn westelijke areaalgrens.
Valkruid of Wolverlei, in de volksmond hardnekkig Arnica genoemd, is een meestal middelhoge, kort en vrij dicht behaarde, aromatische plant, die omstreeks het begin van de zomer bloeit. De korte wortelstok lijkt afgebeten te eindigen. De onderste drie bladparen vormen een plat tegen de grond liggende wortelrozet. Hieruit rijst een rechtopstaande, spaarzaam bebladerde, onvertakte of soms kandelaarachtig vertakte stengel op. De bladeren zitten kruisgewijs tegenover elkaar en zijn ongesteeld, eirond tot lancetvormig, gaafrandig, met vooral van onder sterk uitspringende nerven. De hoogstens drie paar stengelbladeren zijn smaller dan de rozetbladeren; het bovenste paar is klein en schutblad-achtig. De opvallend grote, tot acht centimeter brede hoofdjes staan afzonderlijk aan de top van de stengel (en van eventuele zijassen). Voor de bloei neigen ze voorover. Straal- en buisbloemen zijn hooggeel, bijna oranje. De bloemhoofdjesbodem is gewelfd en behaard. De cilindervormige, gegroefde nootjes dragen als pappus een krans van stijve, geelachtige haren.
Valkruid heeft een vrij beperkt areaal : Midden-Europa en Zuid-Scandinavië; in Zuidwest-Europa komt een afwijkende vorm voor. Ten onrechte wordt het vaak tot het noordelijke element in onze flora gerekend; het gesloten areaal van deze soort bereikt bij ons een westgrens, geen zuidgrens. Wel komt Valkruid tegenwoordig in Nederland in hoofdzaak in het noorden voor, met name in Noord- en West-Drenthe en Zuidoost-Friesland, net als bijvoorbeeld Kleine veenbes (Oxycoccus palustris) en Lavendelhei (Andromeda polifolia). Dat dergelijke soorten in Noord-Nederland plaatselijk nog vrij veel voorkomen, weerspiegelt vooral het feit dat de ontginningen hier later doorgezet zijn en dus minder langdurig de vegetatie hebben beïnvloed dan in het midden en zuiden van het land. In Zuidoost-Groningen, Overijssel en Gelderland zijn maar weinig vindplaatsen van Valkruid overgebleven. Vroeger was het ook hier plaatselijk vrij gewoon en in de buurt van Zutphen kwam het in de 16de eeuw volgens Matthias de Lobel zelfs zeer veel voor. In Utrecht, Noord-Brabant en Limburg is de plant nu wel geheel verdwenen. Buiten de pleistocene streken is Valkruid alleen bekend van Schiermonnikoog, een vindplaats die aansluit bij het voorkomen op een aantal Duitse en Deense Waddeneilanden, dat echter deels tot het verleden behoort. Vroeger is de soort eenmaal bij Schoorl gevonden. De plant is wettelijk beschermd.
Valkruid komt voor op zonnige, soms iets beschaduwde, schrale, droge tot matig vochthoudende plaatsen op matig zure tot neutrale, humeuze tot veenachtige zand- en leemgrond, vooral op keileem. In ons land is het alleen van kalkarme bodem bekend, maar in de Alpen gedijt het op sommige plaatsen voortreffelijk op kalkrijke grond. Bij ons komt het nu alleen nog voor als bewoner van het droge tot matig vochtige heidelandschap. Binnen dit landschap wijst zijn optreden vaak op iets voedselrijkere plekken in een overwegend voedselarme omgeving. Dit kan verband houden met het leemgehalte van de grond, maar ook met een zekere toevoer van voedingsstoffen van buitenaf. Vroeger zal Valkruid nogal eens aan de rand van heidevelden nabij bouwlanden hebben gestaan, waar lichte invloed van bemesting merkbaar was; de tegenwoordige bemestingsniveaus zijn echter voor deze plant funest, evenals voor zoveel andere soorten. Waarschijnlijk groeide de plant ook in schrale, min of meer vochtige hooi- en weilanden, met name op de grens van beekdalen met heidegebieden. Op een aanzienlijk deel van de plekken waar Valkruid nu nog voorkomt, houdt haar aanwezigheid verband met een brand; asrijke grond blijkt een goed kiemingsmilieu te vormen. Naarmate na zo'n brand de jaren verstrijken en de as uitspoelt, gaat de plant kwijnen, steeds minder rozetten brengen bloeistengels voort, de rozetbladeren blijven steeds kleiner en tenslotte verdwijnt Valkruid. Zijn voorkomen in spoorbermen hangt wellicht ook deels met brand samen. Verder staat de plant in heidevelden wel op zandruggen langs vennen en moerasjes. De begroeiingen waarin Valkruid voorkomt, bestaan meestal deels uit dwergstruiken zoals Struikhei (Calluna vulgaris) en Stekelbrem (Genista anglica), deels uit grassen als Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Fijn schapengras (Festuca ovina subsp. tenuifolia) en Tandjesgras (Danthonia decumbens); andere begeleiders zijn onder meer Pilzegge (Carex pilulifera), Tormentil (Potentilla erecta) en Liggend walstro (Galium saxatile). Soms ook komt Valkruid nog samen voor met andere zeldzaam wordende planten, zoals Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) en Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia). Net als bij Rozenkransje en Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica) lijkt er verband te bestaan tussen de achteruitgang en 'zure neerslag'; de aard van dit verband is echter nog niet opgehelderd. Op zichzelf blijkt Valkruid voor verzuring van de bodem niet gevoeliger dan Bochtige smele, het gras dat in heidevelden bij uitstek van zure neerslag profiteert. De giftige plant met haar vezelige stengel wordt door de meeste zoogdieren gemeden en kan dus door begrazing bevoordeeld worden, zolang niet teveel bemesting plaatsvindt. Het achterwege blijven van beweiding in veel van de resterende heidevelden heeft Valkruid stellig geen goed gedaan.
Tot op de huidige dag is Valkruid, met name de bloemhoofdjes ervan, medicinaal in gebruik. Arnicatinctuur en -zalf dienen ter genezing van allerlei ontstekingen, verwondingen en andere beschadigingen. Intussen brengt met name inwendig gebruik - bijvoorbeeld als hartstimulator of tegen spiervermoeidheid - gezien de giftigheid van de plant risico's met zich mee. Dat de Germaanse namen Valkruid en Wolverlei het in het spraakgebruik hebben moeten afleggen tegen Arnica, zal wel met haar grote faam als geneeskruid in verband staan: zo'n plant hoort een wetenschappelijk klinkende naam te hebben. De betekenis van de naam Arnica is echter onduidelijk, terwijl Valkruid juist op de geneeskracht en Wolverlei vermoedelijk op de giftigheid van de plant slaat (wolven-lijk: dodelijk voor wolven). - Evenals Zonnedauw (Drosera) werd Valkruid voor medicinaal gebruik veelvuldig in het wild ingezameld. Gezien de drastische achteruitgang in de 20ste eeuw is dit ten enenmale onverantwoord geworden, vandaar de wettelijke bescherming die de plant geniet. Juist bij deze soort is een goede vruchtzetting van grote betekenis voor haar voortbestaan: veelal wordt haar biotoop gekenmerkt door een zekere onbestendigheid en om nieuwe geschikte plaatsen (bijvoorbeeld brandplekken) te bereiken is zij op haar vruchten aangewezen.
Specifiek aan Valkruid gebonden is de Wolverleiboorvlieg (Tephritis arnicae), die in ons land in Gelderland en Twente is aangetroffen, maar die al driekwart eeuw niet meer is waargenomen. Uit Drenthe en Zuidoost-Friesland, waar de voedselplant nog het meest voorkomt, zijn tot dusver geen meldingen bekend. De larven leven in de hoofdjes van de plant, die opzwellen en niet opengaan. Wellicht leidt gerichte aandacht voor zulke misvormde hoofdjes tot de herontdekking van de Wolverleiboorvlieg voor de Nederlandse fauna. Een andere specifieke consument van Valkruid is Digitivalva arnicella, een bladmineerder uit de Stippelmottenfamilie (Yponomeutidae). Ook dit vlindertje is sinds lang niet meer in Nederland aangetroffen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Valkruid groeide in Vlaanderen ooit in matig vochtige tot matig droge, grazige vegetaties op zure en eerder voedselarme, veenachtige en zandige bodem, op de overgang van beekdal- graslanden naar vochtige heidevegetaties (o.a. in de Limburgse Netevallei). De plant wordt beschouwd als een indicator- soort van een iets voedselrijkere standplaats in een voor de rest voedselarm milieu.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.