Klein streepzaad is een lage, hoog opschietende, grasgroene meerjarige plant. De bladeren zijn lancetvormig en meestal bochtig getand tot veervormig gespleten. De hoofdjes hebben een grijs behaard omwindsel waarvan de binnenste blaadjes onbehaard zijn. De lintbloemen zijn licht goudgeel, de buitenste van onder naar de top dikwijls steenrood aangelopen. Klein streepzaad is een typische bermplant.
Het areaal van klein streepzaad omvat West-, Midden- en Zuid- Europa. In Europa reikt het noordwaarts tot het zuiden van Zweden en oostwaarts tot Polen, Slowakije, Roemenië en Bulgarije. De soort is ingeburgerd in Noord-Amerika, Nieuw-Zeeland en Zuid-Australië. In België is ze overal zeer algemeen, behalve in de Hoge Ardennen.
Klein streepzaad is uiterst algemeen in Vlaanderen. Het talrijkst is de soort in de Duinen.
Klein streepzaad is een (zeer) lage tot middelhoge, soms hoog opschietende, grasgroene, weinig behaarde, een- of meerstengelige en meestal vrij sterk vertakte, een- tot twee- of zelden meerjarige plant met een penwortel. Het begint twee of drie weken voor de langste dag te bloeien en kan daarmee tot diep in de herfst doorgaan. De meeste planten lijken voor de winter te kiemen. De bladeren zijn lancetvormig en meestal bochtig getand tot veervormig gespleten met driehoekige, meestal toegespitste, dikwijls gekromde zijslippen en een lange, vrij smalle eindlob. De meeste stengelbladeren hebben een spies- tot pijlvormig stengelomvattende voet. De hoofdjes zijn ruim één, zelden tot twee centimeter breed. Het omwindsel is grijs behaard en min of meer beklierd, evenals de hoofdjesstelen. De buitenste omwindselbladen zijn zeer kort en aanliggend (niet afstaand). De binnenste zijn van binnen onbehaard: een verschil met de overige bij ons voorkomende Streepzaadsoorten, uitgezonderd Moerasstreepzaad. De lintbloemen zijn licht goudgeel, de buitenste van onder naar de top dikwijls steenrood aangelopen. De stijl is geelachtig (maar wordt bij gedroogde planten donker). De nootjes zijn kleiner dan bij de andere inheemse Streepzaadsoorten, slechts ongeveer twee millimeter lang. Ze zijn - anders dan bij Smal streepzaad - strobruin, glad, aan de top weinig versmald en niet gesnaveld. Afhankelijk van de voedselrijkdom van de grond, het tijdstip van kieming en een eventueel maairegime kan Klein streepzaad een sterk wisselende habitus vertonen, van eenhoofdige dwergjes tot bezemvormige 'struikjes' of welvarende, tot een meter hoge reuzen. Deze variabiliteit leidt ertoe dat van het gemiddelde afwijkende exemplaren vaak voor andere, zeldzamere Streepzaadsoorten worden aangezien.
Klein streepzaad komt voor in Zuid-, West- en Midden-Europa en is ingevoerd in Noord- en Zuid-Amerika en Australië. In ons land behoort het in het westen, midden en zuiden tot de gewoonste en, doordat de bloei tot laat in het jaar aanhoudt, ook tot de opvallendste Paardenbloemachtigen. Net als veel andere bermplanten is deze soort in het noordoosten tot dusver minder algemeen dan elders in het land. Klein streepzaad is te vinden in allerlei typen grazige en ruderale begroeiingen, maar is toch geenszins een 'alleseter'. Het mijdt natte en/of veenachtige bodems; op minerale grondsoorten kan het zowel op voedselrijke en vochthoudende als op uitgesproken schrale en droge bodem groeien. Op alle lichte, minerale grondsoorten komt het veel voor; ook veel op lichte, minder op zware klei. In veenstreken staat het in hoofdzaak op aangevoerd zand. Op omgewerkte grond ontwikkelt het zich gewoonlijk forser dan op plekken waar de bodem met gerust gelaten is. Klein streepzaad is vooral een plant van bermen en braakland. Op bouwland krijgt het pas een kans als deze langdurig braak liggen; anders blijft het tot akkerkanten beperkt. Aan de rand van zandwegen en in droge weilanden komt het dikwijls voor, maar hier blijft het bescheiden van afmetingen. Wel is het als weilandplant indicatief voor minder bemeste terreinen, waar de begrazing in droge perioden gemakkelijk leidt tot het ontstaan van open plekken in de grasmat, waar een plant als Klein streepzaad met zijn betrekkelijk diep reikende penwortel zich kan handhaven. Zo staat het dikwijls op afgegraasde en enigszins verschraalde dijkhellingen, op beweide rivierduintjes en op de vroongronden in de binnenduinen. Op steenachtige plaatsen is het ook regelmatig aan te treffen, bijvoorbeeld op spoorwegterreinen en tussen straatstenen. Planten waarmee Klein streepzaad vaak samen voorkomt, zijn Zachte dravik (Bromus hordeaceus), Kruipertje (Hordeum murinum), Duizendblad, Bijvoet, Smalle weegbree (Plantago lanceolata) en Akkerwinde (Convolvulus arvensis). Klein streepzaad is een plant met een opmerkelijk laag chromosoomgetal: het dubbele stel dat in normale, niet bij de voortplanting betrokken cellen voorkomt, bestaat bij deze soort uit slechts zes chromosomen. Dit maakt Klein streepzaad tot een gewild object voor erfelijkheidsonderzoek aan planten.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Klein streepzaad is een soort van kortgrazige, gesloten vege- taties. Ze groeit zowel op voedselarme, basische bodems als op zeer voedselrijke bodems. Het vochtgehalte van de bodem varieert van droog tot vochtig.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.