De Engelse alant is een grijsachtig groene, groepsgewijs groeiende zomerbloeier. De dunne stengel is min of meer wollig behaard, evenals de onderkant van de bladeren. Bladeren zijn lancetvormig en gaafrandig. Alleen de bovenste hebben een min of meer stengelomvattende voet; de onderste zijn aan de voet in een kort steeltje versmald. De grote hoofdjes hebben een prachtige goudgele kleur. Engelse alant groeit op zonnige plaatsen in graslanden en aan oevers die aan een wisselvallige en soms krachtdadige waterhuishouding blootstaan.
Het areaal in Europa strekt zich noordwaarts uit tot Zuid-Scandinavië. In het grootste deel van het Middellandse-Zeegebied ontbreekt de soort. In België is ze enkel bekend van de oevers van de Maas en de Samber. In Wallonië is ze zeer sterk achteruitgegaan door regularisatie van de rivieroevers (LAWALRÉE & DELVOSALLE 1969). Ook in Noord-Frankrijk, met een sterk afgenomen verspreiding in de Maas- en Saône-vallei, is de soort sterk bedreigd (GREVILLIOT & MULLER 2002).
In Vlaanderen is Engelse alant uiterst zeldzaam. De soort komt enkel langs de oevers van de Grensmaas voor. De zware achteruitgang die stroomopwaarts van Maastricht langs de Maas werd vastgesteld, blijft voorlopig achterwege in Vlaanderen.
De Engelse alant is een lage tot middelhoge, grijsachtig groene, overblijvende, groepsgewijs groeiende zomerbloeier met een korte wortelstok en deels kruipende wortels, waarop wortelknoppen kunnen ontstaan, die tot nieuwe planten uitgroeien. De relatief dunne, geelgroene, meestal alleen in de bovenste helft vertakte stengel is min of meer wollig of zijdeachtig behaard, evenals de onderkant van de bladeren. Vergeleken met Heelblaadjes heeft Engelse alant een ijlere en vaak wat 'rommelige' habitus. Het blad is nogal teer van consistentie, meestal lancetvormig en gaafrandig of, vooral aan de voet, zwak getand. Alleen de bovenste bladeren hebben een min of meer stengelomvattende voet; de onderste zijn aan de voet in een kort steeltje versmald (een verschil met Heelblaadjes en Wilgalant). Aan de top van de stengel en de zijtakken draagt de plant één of enkele hoofdjes, die ongeveer in één vlak staan. Zij vallen op door hun grootte - drie tot vijf centimeter in middellijn - en de prachtige goudgele kleur van de straal- en de buisbloemen; de laatste worden echter spoedig bruinachtig. De nootjes zijn behaard; in Nederland lijkt de plant weinig of geen kiemkrachtige nootjes voort te brengen. De voortplanting vindt voornamelijk of alleen plaats door wortelknoppen, die door water worden verspreid.
De Engelse alant komt voor in Europa met uitzondering van de noordelijkste en westelijkste delen, en in de gematigde en koudere zone van Azië. Hoe de plant aan haar naam gekomen is, blijft een raadsel, want Engeland valt buiten het areaal en de soort was stellig niet de Herba Britannica van Plinius. In Nederland, waar zij haar westgrens bereikt, treedt zij in hoofdzaak als rivierbegeleider op. Aan de Rijn en zijn zijtakken is zij plaatselijk nog vrij veel aan te treffen, maar langs de Maas is zij vrij sterk en langs de Overijsselse Vecht zeer sterk achteruitgegaan. Buiten de rivierdalen is de Engelse alant op een aantal verspreide plaatsen gevonden; op de meeste daarvan is zij nu verdwenen. Kleine concentraties van vindplaatsen bevonden zich in Zuid- en Midden-Friesland, maar de laatste groeiplaatsen aan de Friese meren zijn vrij recent geheel of grotendeels vernietigd door 'graslandverbetering' en oeverversterking. In het Waddengebied groeit de plant op Terschelling en Schiermonnikoog, evenals op sommige Duitse Waddeneilanden, onder meer op Borkum. Ook Voorne herbergt een groeiplaats. Engelse alant groeit op zonnige plaatsen in graslanden en aan oevers die aan een wisselvallige en soms krachtdadige waterhuishouding blootstaan. 's Winters staan de groeiplaatsen vaak onder water, 's zomers kunnen ze bij tijd en wijle sterk uitdrogen. Engelse alant heeft een gering concurrentievermogen ten opzichte van andere planten en handhaaft zich alleen op plekken waar zich geen gesloten grasmat kan ontwikkelen. Het substraat is meestal zandige klei, ook wel zand, zelden veen; dikwijls ook staat de plant tussen stenen van basaltglooiingen. Zij kan verder zowel in hooiland als in weiland groeien. Bij toenemende beweidingsdruk blijft bloei achterwege, maar op stukgetrapte plekken - zoals bij drinkplaatsen - kan sterke vermeerdering door wortelknoppen optreden. Zware bemesting bevordert de grasgroei en doet daardoor de Engelse alant verdwijnen. Tegen erosie zijn de groepen van deze plant goed bestand, zodat ze kunnen standhouden op steile en met name op plekken die aan sterke schuring door rivierwater of golfslag zijn blootgesteld. Aangezien de plant voor de verspreiding van haar wortelknoppen op het water is aangewezen, zal zij zich op binnendijkse groeiplaatsen na verdwijning zelden of niet opnieuw vestigen.
In de rivierdalen staat de Engelse alant op kribben en oeverbeschoeiingen, op zandige plekken in uiterwaarden, op matig beweide oevers van oude rivierarmen en wielen, langs tichelgaten, aan de Maas ook op grindbanken en hoge grindrijke oevers. Ook staat zij hier en daar op een ogenschijnlijk nogal afwijkende standplaats, namelijk aan de bovenrand van rivierdijken. Wellicht speelt hier het water dat bij regenbuien van de dijkweg afstroomt, een soortgelijke rol als elders het rivierwater. Langs de Overijsselse Vecht zijn veel groeiplaatsen bij de kanalisatie van deze rivier in de jaren twintig van deze eeuw vernietigd. Daarentegen worden in klei-, zand- en grindgaten af en toe nieuwe vestigingen waargenomen. Vergelijkbaar met de groeiplaatsen aan rivieroevers en in uiterwaarden zijn of waren de plekken met Engelse alant langs Friese meren. In het kustgebied staat de plant in enkele natte duinvalleien en aan de rand van grotendeels door duinen omsloten strandvlakten; de weinige groeiplaatsen hier lopen qua vegetatie nogal uiteen. In Zuid-Limburg is de plant recent op enkele stationsemplacementen aangetroffen. Planten die dikwijls samen met Engelse alant voorkomen, zijn Zilverschoon (Potentilla anserina), Vijfvingerkruid (P. reptans), Akkerkers (Rorippa sylvestris), Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), Fioringras (Agrostis stolonifera), Kweek (Elymus repens) en Akkerdistel.
Een andere Euraziatische Alant, de Wilgalant (Inula salicina), heeft enkele pogingen gedaan zich in Nederland te vestigen, maar voor zover bekend, heeft zij zich nergens lang kunnen handhaven. Zij is een bewoner van onbemeste, 's winters vochtige, 's zomers drogere hooilanden en van de randen van kalkhellingbossen. Aan het begin van de 20ste eeuw is zij een keer in de Gelderse Vallei aangetroffen, later op twee plekken in Zuid-Limburg. Zij onderscheidt zich van de Engelse alant door een veel zwakkere beharing en door stijvere, iets glanzende bladeren met een netwerk van uitspringende nerven; zowel de onderste als de bovenste bladeren hebben een stengelomvattende voet.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Engelse alant is in Vlaanderen een soort van natte ruigten en overstromingsgraslanden langs de oevers van de Grensmaas. Ze groeit er overwegend in ruige vegetaties op slibafzettingen met vrij banale soorten als gele lis, harig wilgenroosje, grote kattenstaart, scherpe zegge en grote engelwortel (VAN LOOY et al. 2002). Engelse alant is, samen met heksenmelk, aspectbepalend in frequent overstromende graslanden op zandige oevers. Die standplaatsen zijn sterk beperkt door bedijking. Engelse alant is wijdverspreid in de gematigde zones van Europa en Azië. In tegenstelling tot wat zowel de Nederlandse als de wetenschappelijke naam suggereert, komt de soort van nature niet voor op de Britse Eilanden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.