Zilverschoongraslanden komen voor op standplaatsen die langdurig nat zijn, vaak gekoppeld aan sterke schommelingen in de waterstand. De meeste standplaatsen worden begraasd en betreden, hoewel ook antropogene verstoringen vaak geschikte (pioniers)standplaatsen creëren. De aard van het substraat is erg variabel, maar voedselrijkere bodems overwegen. Zowel zoete als brakke standplaatsen komen voor. De vegetatie neemt zelden grote oppervlaktes in, maar is in zijn typische vorm een smalle gordel tussen een drogere en een nattere standplaats.
Van Landuyt et al. (1999) geven geen oppervlakteschatting van dit vegetatietype, gezien het ontbreken van een eigen BWK-karteringseenheid. In Vlaanderen is het Zilverschoonverbond in relatief goed ontwikkelde vorm vooral met polderopnames gedocumenteerd, waarbij de zilte vertegenwoordigers veruit de meeste aandacht kregen. De Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras (Triglochino-Agrostietum stoloniferae) is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: de Zwinbosjes te Knokke, de Zwaanhoek te Oudenburg, de Oude straatkreek te Oudenburg, de Sluiskreek te Zandvoorde Oostende, de Grote Keiaard te Zandvoorde Oostende, het Oostends krekengebied te Zandvoorde Oostende, het Sandersgeleed te Westende Middelkerke, de Uitkerkse polders te Uitkerke Blankenberge, Vlissegem De Haan, Klemskerke De haan, het Paddegat te Ettelgem Oudenburg, Monnickenmoere te Lissewege, de Platte kreek te Lapscheure Damme, Bonem Damme, de Moerkerkse polder Moerkerke Damme, de Knoeselhoek te Lampernisse Diksmuide, de Oude Diksmuidsestraat te Pervijze Diksmuide, Kapellehof te Koksijde, het Slabbelinksgeleed te Veurne, de Hemelhoek te Koolkerke Brugge, Snaaskerke Gistel, Stalhille Jabbeke, Dudzele Brugge, de Oudemaarspolder Zeebrugge Brugge, Hoeke Damme • Oost-Vlaanderen: de Rode Geul te Assenede, de Bourgoyen te Drongen Gent, de Bourgoyen te Mariakerke Gent • Antwerpen: opgespoten terreinen te Luithagen Linkeroever Antwerpen, De Associatie van Zilte zegge (Caricetum distantis) is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: Monnickenmoere Lissewege Brugge, Zeebrugge Brugge, de Dievegatkreek te Knokke, de Willem-Leopoldpolder te Knokke, de Gouvernementsweide te Westkapelle Knokke-Heist, de Nieuwe Vrede te Knokke, de Uitkerkse polder te Uitkerke Blankenberge, Oostduinkerke, TRP Raversijde Oostende • Oost-Vlaanderen: de Molenkreek te Sint-Margriet Sint Laureins, De Associatie van Akkerkers inuletosum is met opnamen gedocumenteerd van: • Limburg: Heerenlakerplas Grensmaas, Kerkeweerd Grensmaas, Heppeneert-Elerweert Grensmaas (Maaseik-Dilsen), bank van Meers Grensmaas, Mazenhoven Grensmaas, Maaswinkel Maasmechelen Grensmaas, Uikhoven Maasmechelen Grensmaas, Hochter Bampd Lanaken Grensmaas, Smeetshof Bocholt • Oost-Vlaanderen: de Leie te Gent, het Moenebroek te Geraardsbergen De Associatie van Akkerkers alopecuretosum is de meest verspreide gemeenschap van het verbond. Ze is met opnamen gedocumenteerd van : Limburg: Elen Maaseik, Stokkem Maasmechelen, Lande Maasmechelen, Kerkeweerd Grensmaas Antwerpen: Turnhouts vennengebied, Ravelse bergen Turnhout, Bos van Zevenbergen Ranst, dijk van de oude Arenbergpolder te Kieldrecht en Doel Brabant: Kortenaken Hoeleden, Diest Webbekom, Demerbroeken Oost-Vlaanderen: Daknamse meersen Lokeren, Latemse meersen Sint-Martens-Latem, de Kalkense meersen te Laarne en te Schellebelle Wichelen, de leie te Gent, West-Vlaanderen: kleigroeven van de Vrede te Knokke, de Zwinbosjes te Knokke, de Warandeputten te Oostkamp, de Sulferberg te Westouter Heuvelland, de Uitkerkse polders te Blankenberge De Associatie van Platte rus (Juncetum compressi) kan best gelocaliseerd worden aan de hand van de subassociaties. De subassociatie caricetosum hirtae is met opnames gedocumenteerd van: • Limburg: de Oude maas te Stokkem, het Schulensbroek te Halen • Oost-Vlaanderen: het Gentbos te Merelbeke, een hooiland aan de kreken van Assenede, de Bourgoyen te Drongen Gent • West-Vlaanderen: de Zwinbosjes te Knokke, het Veld te Westende Middelkerke De subassociatie scirpetosum maritimae is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: de Viconiakleiputten te Stuivekenskerke Diksmuide, de achterhaven van Zeebrugge te Lissewege Brugge, de Schorreweide te Ettelgem Oudenburg, voormalige akkers langs de Grote Keiaard te Oostende, de Schobbejak te Stalhille, de Oude Diksmuidsestraat te Pervijze Diksmuide, Sint-Jacobskapelle Diksmuide De subassociatie equisetosum palustris is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: een opgespoten terrein te Sashul Knokke-Heist, Oostduinkerke, vergraven kanaaloever Gevaerts-noord Beernem, de Verdronken weide te Ieper, hooilandje ten zuiden van de autoweg te Gistel, een hooiland te Zerkegem Jabbeke, een sloot langs de Ijzer te Kaaskerke Diksmuide, een weiland te Zeebrugge Brugge • Antwerpen: een venig moeras op Antwerpen Linkeroever, voormalige akkers in het Bos van Zevenbergen Ranst • Oost-Vlaanderen: het schor ten zuiden van de Barbierbeek te Kruibeke-Bazel, de Bourgoyen te Mariakerke Gent De subassociatie salicetosum repentis is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: Ter Yde Oostduinkerke, de Sashul te Heist, de Similiduinen te Nieuwpoort, de Plaatsduinen te Oostduinkerke
De Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras wordt meest op klei aangetroffen. Soms is dit een venige of zandige klei. De bodem van de Associatie van Zilte zegge is doorgaans iets zandiger. Vaak groeit de soort in de overgang van zandige hoogtes naar kleiige laagtes. Ook uitgeveende percelen die daarna terug gevuld werden met een heterogeen bodemmengsel van zand, klei en veen blijken een geschiklt substraat. De Associatie van Platte rus heeft een zeer brede amplitude van in textuur. Zand, zandleem, klei blijken allemaal tot de mogelijkheden te behoren. De Associatie van Akkerkers subassociatie alopecuretosum gedijt op slib in tegenstelling tot de subassociatie inuletosum die vooral op grindbodems voorkomt, hoewel Engelse alant ook voorkomt op plaatsen waar de kunstmatige dijk slechts door een dun laagje slib bedekt is. pH Zuurtegraadmetingen van de bodem in de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras leveren waarden op tussen 7,0 en 8,0 (metingen Lo, Nieuwmunster, Ramskapelle). Bij de Associatie van Zilte zegge werden waarden gemeten van 5,4 tot 6,9 (metingen Zwinbosjes). De Associatie van Akkerkers leverde waarden op van 6,0 tot 7,5 (metingen Kalkense meersen, Bichterweert, Maasmechelen).
Grondwaterstand Een wisselende grondwaterstand wordt vaak als een van de meest kenmerkende milieuparameters voor dit verbond opgegeven, maar er zijn aanwijzingen dat bij de goed ontwikkelde associaties de schommelingen eerder gering zijn en grotere schommelingen de banalere vertegenwoordigers tot gevolg hebben. Er zijn metingen voor de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras die een zeer geringe jaarfluctuatie aangeven, namelijk in de buurt van 30 cm. In de winter staat de vegetatie plas-dras, in de zomer zakt het peil tot slechts 30 cm beneden het maaiveld (Lissewege). Ook bij de Associatie van Platte rus subassociatie equisetosum palustris zakt het grondwater tot amper 30 cm beneden het maaiveld. Voor de Associatie van Zilte zegge ontbreken concrete Vlaamse metingen, maar uit een vergelijking met de verwante Nederlandse Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge kunnen we een en ander afleiden. Deze vegetatie komt gemiddeld 40-60 cm boven hoogwater voor. Gezien de voor Vlaanderen beschreven vegetatie lager voorkomt dan Kattedoornvegetaties en hoger dan Moeraszoutgrasvegetaties, vermoeden we een zomergrondwatertafel van zo’n 40 cm beneden het maaiveld. Bij vegetaties met Engelse alant kan de grondwatertafel in de zomer zakken tot één meter beneden het maaiveld en droogt de toplaag vaak keihard uit. Bij de verarmde versies van het Zilverschoonverbond is langdurig stagneren van het water boven het maaiveld in de winter in elk geval een feit, maar we weten slecht hoe diep het water zakt in de zomer. Er is een sterk vermoeden dat het te diep wegzakken in de zomer de soortenarme vertegenwoordigers, die alleen op verbondsniveau te herkennen zijn, tot gevolg heeft. Zoutgehalte Ook het zoet-zout-gehalte van het water is een belangrijk karakteristiek voor bepaalde vertegenwoordigers. De Associatie van Moeraszoutgras en Foringras staat meestal op de overgang van zoet naar zout, waarbij zoet regenwater afvloeit naar het brakke grondwater. Bij de Associatie van Platte rus, meer bepaald de subassociatie scirpetosum maritimae, is er een duidelijke invloed van stagnerend zoet water op zout grondwater aanwezig. Dit was in het zeer natte voorjaar van 2001 zeer mooi vast te stellen op verschillende plaatsen in de kustpolders. Karresporen met stagnerend zoet water waren begroeid met een Associatie van Platte rus (Lolio-Potentillion), terwijl de naastliggende bodem begroeid was met een Associatie van Zilte rus (Asteretea tripolii). De overige drie subassociaties schijnen in integraal zoet milieu te gedijen.
Het zilverschoonverbond is een pioniersvegetatie die onder jaarlijks terugkerende beweiding en vertrappeling weliswaar vrij lang kan standhouden op dezelfde plaats, maar in wezen wellicht toch aangepast is aan een vrij sterk wisselende occupatie van het terrein. De vegetaties van dit verbond zijn wellicht meestal niet zeer oud. Dat wordt gesterkt door de ervaring dat verschillende soorten uit het verbond (Zilte zegge, Platte rus) soms vrij snel en vrij massaal opgespoten of vergraven terreinen kunnen koloniseren. Opnames van natuurontwikkelingsprojecten op voormalige akkers (Van Uytvanck 2001) toonden dit ruimschoots aan voor Akkerkers en Platte rus. De industrieterreinen langs het Boudewijnkanaal te Brugge tonen het aan voor Zilte zegge. Ook Aarbeiklaver kunnen we nogal eens tegenkomen op vergraven terreinen. Moeraszoutgras is wellicht een van de delicatere soorten op dat vlak. Hier schijnt een verzoeting van de schorren na indijking van enkele eeuwen het milieu geschikt te maken om vertegenwoordigers van de Zeeasterklasse te doen overgaan in vertegenwoordigers van het Zilverschoonverbond. Anderzijds zijn nogal wat delicatere soorten uit het Zilverschoonverbond ook verdwenen uit Vlaanderen. Of hun ontstaansgeschiedenis even kort was is twijfelachtig gezien ze niet terugkeren, hoewel het pure ontbreken van het geschikte biotoop daar ongetwijfeld ook mee te maken heeft.
Beweiding en lichte ontwatering van het Caricion nigrae, het Phragmition, het Calthion en het Sparganio-Glycerion kunnen aanleiding geven tot de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras. Ook ontzilting van het Armerion komt hiervoor in aanmerking (Sykora et al. 1996). In Vlaanderen schijnt, gezien de contactgemeenschappen, vooral dit laatste frequent voor te komen, waarbij de Associatie van Zilte rus de meest courante voorloper blijkt. Opvolging van de associatie blijkt meest voor te komen door ontwatering en bemesting, waarbij de banale RG Ruw beemdgras-Engels raaigras-[Plantaginetea majoris/Cynosurion cristati] in de plaats komt. Het ontstaan van de Associatie van Zilte rus lijkt ook meestal een ontziltingsfase, met vermoedelijk relatief kortstondige levensduur, gezien de zeldzaamheid van de soort in onze polders. De Dievegatkreek te Knokke biedt de mooiste staalkaart aan groeiplaatsen in een nog vrij jonge gradiënt zout-zoet (Nieuwlandpolder). Verdere ontzilting in combinatie met hooien leidt wellicht tot een Calthion van het type Associatie van Trosdravik en Waterkruiskruid. In combinatie met beweiding lijkt een Kamgrasland meest waarschijnlijk. De associatie van Akkerkers is in hoofdzaak een rivierbegeleidende gemeenschap en in die zin een vervangingsgemeenschap van wilgenbossen (Salicion albae). De belangrijkste voorkomende successie is deze onder invloed van bemesting en verdroging, waarbij soortenarme rompgemeenschappen ontstaan, waarvan een aantal hierboven beschreven, namelijk de rompgemeenschap Geknikte vossestaart- of Fioringras-[Lolio-Potentillion]. De zilte subassociatie van de Associatie van Platte rus ontstaat veelal uit zijn zilte tegenhanger: de Associatie van Zilte rus. In opeenvolgende jaren met geringe neerslag is de vegetatie wellicht gedoemd te overleven als zaad en te wachten op een nieuwe gelegenheid waarbij zoet water stagneert. Dit is dus een vorm van cyclische successie. De zoete subassociaties zijn vermoedelijk veelal een kort leven beschoren en worden meestal vrij snel verdrongen door allerlei mogelijke vegetatietypes. Hier is naast het kiemkrachtig blijven van het zaad ook nog eens dispersie een doorslaggevende factor bij het vinden van een nieuwe groeiplaats.
Uit de zeldzaamheid van de delicaatste soorten blijkt reeds dat het vooral het natuurlijke Zilverschoonverbond is dat uiterst sterk bedreigd is en dat rivierbedijking daarbij een cruciale rol gespeeld heeft. De antropogene tegenhangers (meestal nog slechts op verbondsniveau te herkennen of nog vaker als rompgemeenschap) zijn niet bedreigd in oppervlakte, wél in kwaliteit.
De grootste mogelijkheden voor het Zilverschoon-verbond liggen in regelmatig overstroomde en begraasde rivieruiterwaarden. In het buitenland zijn heel mooie en bloemrijke voorbeelden bekend onder varkensbegrazing, die tegelijk zorgt voor begrazing en door zijn gewroet ook voor een permanent pioniermilieu. Polei is een soort die bijvoorbeeld zeer sterk profiteert van dergelijke situaties. Het handhaven van een hoge grondwatertafel in combinatie met een begrazingsbeheer levert de beste garantie op voor het voortbestaan van de meeste vertegenwoordigers van dit verbond. Landbouw- en poldermaatregelen die het aftrappen van de oevers van waterlopen tegengaan, door het plaatsen van prikkeldraad op geruime afstand van de sloot verkleinen de potentiële habitats voor deze vegetaties. Ook het verlaten van de inscharingsdata van vee, vanuit faunistische overwegingen veroorzaken het dichtgroeien van het Zilverschoonverbond, hetzij door soorten uit de Rietklasse aan de slootkant, hetzij door soorten van de Klasse der vochtige graslanden aan de weidekant. Hoewel het Zilverschoonverbond voorkomt op van nature vrij voedselrijke bodems, die bovendien nog vaak een stikstoftoemaat krijgen in de vorm van vogelmest, verdragen ze klassieke landbouwbemesting slecht. Dat geldt zeker voor de associatiekensoorten. De verbondskensoorten houden het meestal wél vrij goed uit. Het Zilverschoonverbond profiteert van natuurinrichtingswerken waarbij graafwerk te pas komt. Speciaal het aanleggen van geleidelijke oevers verhoogt de potentiële groeiplaatsen. Hoewel in praktijk het Zilverschoonverbond meestal niet meteen opvalt door zijn ongewerveldenrijkdom, blijkt het een potentieel habitat voor heel wat vlinders. Het vermijden van herbicidengebruik op weideranden kan het aandeel bloeiende dicotylen sterk doen stijgen en meteen ook de aantallen vlinders.
De soortenrijkdom van het Zilverschoonverbond is erg heterogeen, omdat deze vegetatie karakteristiek in de overgang van twee andere vegetatietypes voorkomt. Meestal valt het dan ook niet gemakkelijk af te grenzen, waar het Lolio-Potentillion begint en waar het eindigt. De zilte vertegenwoordigers zijn minder soortenrijk, maar des te karakteristieker.
Rivierbegeleidend is het Zilverschoonverbond op door grote grazers frequent bezochte plaatsen plaatsen wellicht reeds als een prehistorische en dus natuurlijke vegetatie te beschouwen. Dit soort situaties zijn echter bijna volledig verdwenen door indijking van onze rivieren. Op de meeste huidige plaatsen is het Zilverschoonverbond-milieu gecreëerd in perceelsranden en langs sloten en dus door menselijk toedoen.
Uit de paragraaf hierboven valt af te leiden dat er geen of nauwelijks continuiteit is tussen het natuurlijke Zilverschoonverbond en het huidige. De meeste standplaatsen zijn vrij recent tot maximaal enkele honderden jaren oud. Vooral de door ontzilting ontstane vertegenwoordigers kunnen tot die laatste categorie behoren, hoewel verbreiding door vogels in combinatie met nieuwcreatie van een geschikt biotoop door begrazing een veel kortere ontwikkelingsduur ook daar plausibel maakt.
De delicatere soorten van het Zilverschoonverbond zoals Engelse alant, Polei en Zilte zegge zijn uiterst zeldzaam geworden. Varkenskerveltorkruid, Waardzegge, Moerasgamander en Genadekruid zijn uitgestorven in Vlaanderen. De Associatie van Moeraszoutgras lijkt op kaart in de polders nog algemeen verspreid, maar gezien de afname van ongeveer 40-60% reliiëfrijk grasland in de laatste twee decennia, mogen we een gelijkaardige afname van deze Associatie aannemen. De zeldzaamheid van de Associatie van Platte rus is moeilijker in te schatten, omdat de soort zeer vaak verward wordt met Zilte rus, hoewel dat in het binnenland misschien minder het geval is. De Associatie van Akkerkers, althans de subassociatie alopecuretosum is zowat de enige nog algemeen voorkomende Zilverschoonverbond-vegetatie. Op verbondsniveau is het Zilverschoonverbond wél nog een zeer algemene plantengemeenschap, zij het quasi steeds op beperkte oppervlakte.
Het opnieuw creëren van een geschikt milieu voor het Zilverschoonverbond lijkt op louter technische basis niet zo moeilijk en bovendien zijn stromend water en vogels wellicht een goede bron van verbreiding, zelfs voor een aantal zeldzamere soorten. De psychologische drempel om echter dijken van grotere rivieren weg te halen is in Vlaanderen nog niet zo vanzelfsprekend. De creatie van kleinere pioniersplaatsjes in het cultuurlandschap blijkt dan weer onvoldoende om de zeldzamere vertegenwoordigers een kans te gunnen.
Voor de delicate vertegenwoordigers, die in ons in het kader van het natuurbehoud meest aanbelangen, is de ontwikkelingsduur zeer onvoorspelbaar, wegens de toevalsfactor van de verbreiding van zeldzame soorten door water en vogels.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.