Zilverschoongraslanden komen voor op standplaatsen die langdurig nat zijn, vaak gekoppeld aan sterke schommelingen in de waterstand. De meeste standplaatsen worden begraasd en betreden, hoewel ook antropogene verstoringen vaak geschikte (pioniers)standplaatsen creëren. De aard van het substraat is erg variabel, maar voedselrijkere bodems overwegen. Zowel zoete als brakke standplaatsen komen voor. De vegetatie neemt zelden grote oppervlaktes in, maar is in zijn typische vorm een smalle gordel tussen een drogere en een nattere standplaats.
Van Landuyt et al. (1999) geven geen oppervlakteschatting van dit vegetatietype, gezien het ontbreken van een eigen BWK-karteringseenheid. In Vlaanderen is het Zilverschoonverbond in relatief goed ontwikkelde vorm vooral met polderopnames gedocumenteerd, waarbij de zilte vertegenwoordigers veruit de meeste aandacht kregen. De Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras (Triglochino-Agrostietum stoloniferae) is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: de Zwinbosjes te Knokke, de Zwaanhoek te Oudenburg, de Oude straatkreek te Oudenburg, de Sluiskreek te Zandvoorde Oostende, de Grote Keiaard te Zandvoorde Oostende, het Oostends krekengebied te Zandvoorde Oostende, het Sandersgeleed te Westende Middelkerke, de Uitkerkse polders te Uitkerke Blankenberge, Vlissegem De Haan, Klemskerke De haan, het Paddegat te Ettelgem Oudenburg, Monnickenmoere te Lissewege, de Platte kreek te Lapscheure Damme, Bonem Damme, de Moerkerkse polder Moerkerke Damme, de Knoeselhoek te Lampernisse Diksmuide, de Oude Diksmuidsestraat te Pervijze Diksmuide, Kapellehof te Koksijde, het Slabbelinksgeleed te Veurne, de Hemelhoek te Koolkerke Brugge, Snaaskerke Gistel, Stalhille Jabbeke, Dudzele Brugge, de Oudemaarspolder Zeebrugge Brugge, Hoeke Damme • Oost-Vlaanderen: de Rode Geul te Assenede, de Bourgoyen te Drongen Gent, de Bourgoyen te Mariakerke Gent • Antwerpen: opgespoten terreinen te Luithagen Linkeroever Antwerpen, De Associatie van Zilte zegge (Caricetum distantis) is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: Monnickenmoere Lissewege Brugge, Zeebrugge Brugge, de Dievegatkreek te Knokke, de Willem-Leopoldpolder te Knokke, de Gouvernementsweide te Westkapelle Knokke-Heist, de Nieuwe Vrede te Knokke, de Uitkerkse polder te Uitkerke Blankenberge, Oostduinkerke, TRP Raversijde Oostende • Oost-Vlaanderen: de Molenkreek te Sint-Margriet Sint Laureins, De Associatie van Akkerkers inuletosum is met opnamen gedocumenteerd van: • Limburg: Heerenlakerplas Grensmaas, Kerkeweerd Grensmaas, Heppeneert-Elerweert Grensmaas (Maaseik-Dilsen), bank van Meers Grensmaas, Mazenhoven Grensmaas, Maaswinkel Maasmechelen Grensmaas, Uikhoven Maasmechelen Grensmaas, Hochter Bampd Lanaken Grensmaas, Smeetshof Bocholt • Oost-Vlaanderen: de Leie te Gent, het Moenebroek te Geraardsbergen De Associatie van Akkerkers alopecuretosum is de meest verspreide gemeenschap van het verbond. Ze is met opnamen gedocumenteerd van : Limburg: Elen Maaseik, Stokkem Maasmechelen, Lande Maasmechelen, Kerkeweerd Grensmaas Antwerpen: Turnhouts vennengebied, Ravelse bergen Turnhout, Bos van Zevenbergen Ranst, dijk van de oude Arenbergpolder te Kieldrecht en Doel Brabant: Kortenaken Hoeleden, Diest Webbekom, Demerbroeken Oost-Vlaanderen: Daknamse meersen Lokeren, Latemse meersen Sint-Martens-Latem, de Kalkense meersen te Laarne en te Schellebelle Wichelen, de leie te Gent, West-Vlaanderen: kleigroeven van de Vrede te Knokke, de Zwinbosjes te Knokke, de Warandeputten te Oostkamp, de Sulferberg te Westouter Heuvelland, de Uitkerkse polders te Blankenberge De Associatie van Platte rus (Juncetum compressi) kan best gelocaliseerd worden aan de hand van de subassociaties. De subassociatie caricetosum hirtae is met opnames gedocumenteerd van: • Limburg: de Oude maas te Stokkem, het Schulensbroek te Halen • Oost-Vlaanderen: het Gentbos te Merelbeke, een hooiland aan de kreken van Assenede, de Bourgoyen te Drongen Gent • West-Vlaanderen: de Zwinbosjes te Knokke, het Veld te Westende Middelkerke De subassociatie scirpetosum maritimae is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: de Viconiakleiputten te Stuivekenskerke Diksmuide, de achterhaven van Zeebrugge te Lissewege Brugge, de Schorreweide te Ettelgem Oudenburg, voormalige akkers langs de Grote Keiaard te Oostende, de Schobbejak te Stalhille, de Oude Diksmuidsestraat te Pervijze Diksmuide, Sint-Jacobskapelle Diksmuide De subassociatie equisetosum palustris is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: een opgespoten terrein te Sashul Knokke-Heist, Oostduinkerke, vergraven kanaaloever Gevaerts-noord Beernem, de Verdronken weide te Ieper, hooilandje ten zuiden van de autoweg te Gistel, een hooiland te Zerkegem Jabbeke, een sloot langs de Ijzer te Kaaskerke Diksmuide, een weiland te Zeebrugge Brugge • Antwerpen: een venig moeras op Antwerpen Linkeroever, voormalige akkers in het Bos van Zevenbergen Ranst • Oost-Vlaanderen: het schor ten zuiden van de Barbierbeek te Kruibeke-Bazel, de Bourgoyen te Mariakerke Gent De subassociatie salicetosum repentis is met opnamen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: Ter Yde Oostduinkerke, de Sashul te Heist, de Similiduinen te Nieuwpoort, de Plaatsduinen te Oostduinkerke
Het Zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion Tüxen 1947)
In het eerste Belgische vegetatie-overzicht (Lebrun et al. 1949) is het Zilverschoonverbond niet opgenomen. Wél wordt er een associatie vermeld onder het Arrhenatherion, die naar de huidige inzichten onder het Zilverschoonverbond geplaatst zou worden, namelijk de ‘Association à Ranunculus repens et Alopecurus geniculatus’.
In Nederland is vrij veel aandacht besteed aan dit verbond, zij het dat het niet erg bruikbaar is om de Vlaamse toestand adequaat te beschrijven.
Westhoff & Den Held (1969) betitelen het Zilverschoonverbond nog met de oude en inmiddels in onbruik geraakte benaming Agropyro-Rumicion crispi Nordh. 1940 em. R.Tx. 1950 en geven een bijzonder groot aantal kensoorten op, evenals een bijna even ruime lijst met taxa die een zekere affiniteit tot het verbond vertonen. Een groot aantal daarvan zijn achterhaald door later onderzoek, reden waarom we ze hier niet in extenso opsommen. Enkele ervan zijn echter toch nog vermeldenswaard. Moeraszoutgras, Slanke waterbies, Aardbeiklaver, Zilte zegge, Smalle rolklaver en Platte bies worden als verbondskensoorten opgegeven, terwijl de eerste twee uit onze analyse eerder als associatiekensoorten naar voor komen (zie verder). Aardbeiklaver is een gemeenschappelijke soort van zowel de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras als van de Associatie van Zilte zegge. Zilte zegge komt in Vlaanderen in een brede variatie van zoete graslanden, zilte graslanden, duinen, opgespoten terreinen en schorren voor, maar heeft een presentie- en bedekkingsoptimumin de overgang van polder-kamgrasland naar brakke vegetaties van de Zeeasterklasse, zij het in net iets minder natte en brakke omstandigheden dan optimaal voor Moeraszoutgras en Slanke waterbies. Deze overgang is meest met het Zilverschoonverbond verwant. We komen hierop terug bij de bespreking van de associaties. Smalle rolklaver komt zowel in pioniersgemeenschappen in de duinen, in het Zilverschoonverbond als in de Zeeasterklasse voor (Associatie van Zilte rus), maar heeft een bedekkingsoptimum in het Zilverschoonverbond. Platte bies is in Vlaanderen slechts met vijf opnames gedocumenteerd van drie verschillende duinlocaties (Oostduinkerke, Westende, De Panne). Het gaat respectievelijk om een wegberm in overgang van de Klasse der vochtige graslanden naar het Zilverschoonverbond, een duinpanne in de overgang van de Associatie van Moeraszoutgras naar de Knopbiesassociatie en een duinpanne behorend tot de Knopbiesassociatie (Klasse der Kleine zeggen). Een aantal interessante soorten zoals Polei, Genadekruid, Moerasgamander, Kustzegge en Varkenskerveltorkruid worden eveneens als kentaxa opgegeven, maar zijn in Vlaanderen zo zeldzaam geworden of zelfs uitgestorven, waardoor er ook geen opnames van beschikbaar zijn en deze status hier nog moeilijk te controleren valt. Kustzegge is in 1999 nog waargenomen in Oostduinkerke-Wulpen (IFBL C1-51-12) en de locatie is dus wellicht nog terug te vinden. Varkenskerveltorkruid werd in 1862 en 1889 voor het laatst betrouwbaar waargenomen in Nieuwpoort en Lombardsijde (Chenal de Nieuport, digues maritimes à Lombartzijde). Mogelijks betreft het dezelfde groeiplaats (schriftelijke mededeling Wouter Van Landuyt, floradatabank).
Sykora (1982, 1983) bestudeert het Nederlandse Zilverschoonverbond (onder de recentere en ook in België meest gebruikte benaming Lolio-Potentillion Tüxen 1947) en sluit daar ook een aantal Belgische opnames bij in. Ook in het graslandgedeelte van de Vegetatie van Nederland is hij de hoofdauteur van het Zilverschoonverbond (Sykora et al. 1996). De verbondskensoorten worden drastisch beperkt tot Fioringras, Valse voszegge, Behaarde boterbloem, Krulzuring, Aardbeiklaver en Geknikte vossestaart. Zeegroene rus wordt niet weerhouden.
De Noord-Franse situatie wordt bemoeilijkt door een typisch Franse splitterigheid en nieuwe benamingen. De Foucault (1984) erkent het Lolio-Potentillion niet en plaatst de mediterraan-atlantische zilverschoonverbond-vegetaties voor het merendeel in een nieuw verbond, het Oenanthion fistulosae, met Pijptorkruid (Oenanthe fistulosa), Addertongboterbloem (Ranunculus ophioglossifolius) en Trifolium michelianum als kensoorten. Pijptorkruid is in Vlaanderen weliswaar een soort met affiniteit tot het Zilverschoonverbond, maar heeft toch nog een overwicht in de Riet-Klasse. De overige twee soorten zijn voor Vlaanderen niet relevant. Ook bij De Foucaults differentiërende soorten hebben we heel wat bedenkingen, evenals trouwens het geselecteerde materiaal waarop hij zijn conclusies baseert (beperkt aantal internationaal geselecteerde opnames van uitgesproken afgescheiden associaties). Daarom negeren we deze indeling bij de verdere bespreking.
Uit de Vlaamse vegetatietabellen komen volgende nuances naar voor :
Fioringras (Agrostis stolonifera), Geknikte vossestaart (Alopecurus geniculatus), Zilverschoon (Potentilla anserina), Krulzuring (Rumex crispus), Valse voszegge (Carex cuprina), Ruige zegge (Carex hirta), Zeegroene rus (Juncus inflexus), Smalle rolklaver (bedekkingsoptimum, overigens zwakke kensoort) en Behaarde boterbloem (Ranunculus sardous, zwak, ook veel in natte varianten van kamgrasland, intensief cultuurgrasland en Muizestaart-vegetaties) blijken de beste kentaxa op Vlaams niveau. De belangrijkste verschillen met de recentste Nederlandse indeling zijn:
• Zilverschoon wordt niet als een Klassekensoort beschouw, maar als een verbondskensoort.
• Zeegroene rus wordt als een goede verbondskensoort beschouwd, die zowel in zoete als brakke omstandigheden voorkomt. Het feit dat de soort vaak in soortenarme vegetaties optreedt, die moeilijk te plaatsen zijn en de relatief geringe presentie in een totaaltabel, doen geen afbreuk aan die status. Er is een duidelijk presentie-optimum in en een goede spreiding over de hele range van het verbond.
• Ruige zegge krijgt geen associatie-status.
• Behaarde boterbloem is de zwakste kensoort, vanwege zijn eveneens hoge presentie in bemeste graslanden met een gedegradeerde syntaxonomische status.
• Aardbeiklaver wordt niet als een verbondskensoort, maar als een gemeenschappelijke soort van de drie zilte associaties beschouwd. Er is een presentie-optimum is in de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras.
Onderverdeling
Associaties
Uit het voorgaande blijkt dat de Belgische literatuur en de Noord-Franse weinig informatie verschaffen. De Nederlandse literatuur blijft als meest aangewezen vergelijkingsmateriaal over. Het feit dat Sykora (1982) ook een aantal Belgische opnames mee verwerkte blijkt echter geen garantie voor een grote overeenstemming met onze tabel. Sykora (1982) en Sykora et al. (1996) weerhouden 4 associaties voor Nederland, namelijk :
• Het Ranunculo-Alopecuretum geniculati Tüxen 1937 (Associatie van Geknikte vossestaart) met Geknikte vossestaart, Krulzuring, Ruige zegge, Platte rus, Polei, Engelse alant, Vijfvingerkruid en Akkerkers als kentaxa.
• Het Triglochino-Agrostietum stoloniferae Konczak 1968 (Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras), met Moeraszoutgras, Slanke waterbies, Zomp-vergeet-me-nietje en Kruipend moerasscherm als kentaxa.
• Het Trifolio fragiferi-Agrostietum stoloniferae Sykora 1982 nom. inv. (Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras) met Aardbeiklaver als kentaxon (wordt in Nederland ook als verbondskensoort beschouwd).
• Het Ononido-Caricetum distantis (Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge) met Kattedoorn als lokaal kentaxon binnen het kustgebied.
Een vergelijking met de Vlaamse tabellen toont ons volgende verschillen.
Twee belangrijke associatiekensoorten in de de Nederlandse ‘Associatie van Geknikte vossestaart’ opgesomd (Platte rus, Akkerkers) sluiten elkaar in de Vlaamse opnamen uit en kunnen dus moeilijk als kensoorten van één associatie beschouwd worden. In de oorspronkelijke associatiebeschrijving van Tüxen, komen slechts Geknikte vossestaart, Vijfvingerkruid, Penningkruid, Akkerkers, Ruige zegge en Engelse alant als kensoorten voor, en is er geen sprake van Platte rus. De Vlaamse situatie benadert de oorspronkelijke dus reeds iets beter, maar er blijven problemen. In Vlaanderen zijn er minstens twee verschillende vegetatietypes met Akkerkers, waarvan eentje hoofdzakelijk op grindbodems (vooral Maasbegeleidend) en eentje hoofdzakelijk op slibrijke bodems (Schelde, Leie, Demer, …). In de eerste komt geen Geknikte vossestaart voor en nauwelijks Ruige zegge, maar wél Engelse alant. In de tweede is de situatie omgekeerd. Penningkruid komt in geen van beide vegetaties meer dan sporadisch voor. Polei kwam tot voor kort nog op een drietal plaatsen aan de Maas voor (floradatabank), maar er zijn ons geen opnames van bekend. Het is evenmin geweten of de groeiplaatsen nog actueel bestaan of niet. Kenis et al. (1985) schrijven nog: ‘Speciaal te vermelden valt het weilandje ten zuiden van Uikhoven dat op de kaart met een asterix aangegeven is. Het terrein is er zacht golvend met een centraal gelegen waterplas. In het grasland komen plaatselijk groepjes voor van Polei (Pulegium vulgare). Dit is één van de twee standplaatsen in België. De plant komt voor waar zich een steile overgang voordoet van permanent natte bodem naar plaatsen die vrijwel het ganse jaar droog blijven. Dit weiland dat door ontgrinding bedreigd wordt, is bovendien omgeven met mooie verwilderde meidoornheggen’. Het handigste lijkt dus de oorspronkelijke associatie-benaming te handhaven met een beperkter aantal kensoorten, en daarbinnen twee subassociaties te onderscheiden. Platte rus en Akkerkers sluiten elkaar in de Vlaamse opnames uit en kunnen dus beter als aparte vegetaties beschreven worden. Platte rus komt in vier vegetatietypes van het Zilverschoonverbond voor, waarvan eentje qua differentiërende soorten goed overeenstemt met het voor Nederland beschreven Ranunculo-Alopecuretum equisetosum, de overige drie afwijken van eerder beschreven situaties. Eén vegetatie komt overeen met zoete binnenlandse milieus, één met zilte poldermilieus, één met duinmilieus. Wellicht kunnen we de vier vegetaties als subassociaties van één associatie beschrijven. Geknikte vossestaart, Ruige zegge noch Vijfvingerkruid komen in Vlaanderen in aanmerking voor een status als associatiekensoort. De eerste twee hebben een zeer brede range en hebben hun hoogste presentie in verarmde, enigszins verruigde (Ruige zegge) of bemeste (Geknikte vossestaart) omstandigheden. Vijfvingerkruid heeft een ecologische range die zelfs het Zilverschoonverbond ver overstijgt.
De tweede associatie (Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras) is de enige die voor Vlaanderen als relevant uit de tabellen naar voor komt zij het dat Zomp-vergeet-me-nietje hier geen kensoort is en over Kruipend moerasscherm te discussiëren valt. Zomp-vergeet-me-nietje heeft een brede amplitude binnen het hele Zilverschoonverbond en bovendien ook nog binnen de Riet-klasse, zodat ze zelfs niet als een verbondskensoort kan beschouwd worden. Kruipend moerasscherm is slechts met 8 Vlaamse duinopnames gedocumenteerd in Vlavedat (Ter Yde Oostduinkerke, Groenendijk Oostduinkerke, Westende) en vertoont daarin een optimum binnen een vegetatie in de overgang van Zilverschoonverbond naar de Klasse der Kleine zeggen (Parvocaricetea). Ook ecologisch is het te argumenteren deze plantengemeenschap eerder als iets aparts te beschouwen (slibrijke duinzandbodems versus kleibodems van Moeraszoutgras). We beschrijven ze hieronder als een rompgemeenschap, in de overgang van het Zilverschoonverbond naar de Klasse der Kleine zeggen. Er moet echter toegevoegd worden, dat momenteel een 60-tal vegetatie-opnamen van alle bekende Vlaamse groeiplaatsen van Kruipend moerasscherm (de Vroente Herk-de-Stad, Vrijbroekpark Mechelen, kanaalberm Sint-Niklaas, duinen Oostduinkerke) verwerkt worden door Vanhecke & Ronse (in voorbereiding). Dit zal ongetwijfeld een beter licht werpen op de ecologische en sociologische amplitude van deze soort in Vlaanderen. Kenis et al. (1986) geven een summiere opsomming van zeldzame soorten uit het Schulensbroek te Herk de Stad. Voor het deelgebied Landwijkbroek vermelden ze eveneens Kruipend moerasscherm, naast andere zeldzaamheden zoals Bruin cypergras, Watergras etc. Ook dit geeft reeds aan dat de binnenlandse vegetaties van Kruipend moerasscherm wellicht in andere vegetatietypes thuishoren dan deze aan de kust.
De Associatie van Aardbeiklaver en Fioringras is in Vlaanderen onbestaande. Aardbeiklaver heeft presentie- noch bedekkingsoptimum in een afgescheiden vegetatie, zonder andere kensoorten. Aardbeiklaver overlapt perfect met Slanke waterbies en Moeraszoutgras, maar heeft een iets bredere amplitude (Zilte zegge-vegetaties). Het lijkt ons voor Vlaanderen dan ook gerechtvaardigd de soort als een derde kentaxon (presentie-optimum) van de vorige associatie te beschouwen.
De Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge is evenmin een Vlaamse vegetatie. Kattedoorn heeft in Vlaanderen een duidelijk presentie- en bedekkingsoptimum binnen het Cynosurion, waar ze met gelijke presentie binnen het Lolio-Cynosuretum als het Galio-Trifolietum voorkomt. Op schaal België is de amplitude nog groter, want Kattedoorn komt in Wallonië ook talrijk in kalkgrasland voor. Kattedoorn en Zilte zegge sluiten elkaar bovendien in Vlaanderen volledig uit. Zilte zegge staat in Vlaanderen net iets vochtiger en dus lager in de terreinen waar beide soorten voorkomen. Zilte zegge kan daarentegen wellicht wél als een kensoort beschouwd worden van een Zilverschoonverbond-vegetatietype in de overgang van kamgrasland naar brakke vegetaties. Er is een zekere overlapping met het bereik van Moeraszoutgras en Slanke waterbies, maar er zijn toch ook verschillen. Floristisch is het aantal soorten van de Klasse der vochtige graslanden (Arrhenatheretea) hoger. Naar uitzicht is dat vegetatietype inderdaad graziger en minder vertrappeld. Er is zelfs een zeker optimum bespeurbaar in recent verlaten en enigszins verruigende graslanden. Of die verschillen groot genoeg zijn om een aparte associatie te benoemen valt te bediscussiëren, maar wij zijn geneigd dit te doen.
Wat verder opvalt is dat de poldervegetaties van het Zilverschoonverbond, door hun zilte vertegenwoordigers vrij goed te karakteriseren zijn op associatieniveau, maar dat de binnenlandse vertegenwoordigers vaak niet op associatieniveau te benoemen zijn. In een poging daartoe werden nog tabellen met enkele soorten met affiniteit tot het Zilverschoonverbond, zoals Beekpunge (Veronica beccabunga) en Pijptorkruid (Oenanthe fistulosa) nader bekeken, maar dat leverde geen resultaten op. Beide soorten hebben nog steeds een overwicht in de Riet-klasse en zijn dus geen bruikbare kensoorten om binnenlandse Zilverschoonverbonden verder te karakteriseren. De meeste van deze vegetaties zijn slechts op verbondsniveau te benoemen.
Samenvattend onderscheiden we voorlopig vier associaties.
1. Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras (Triglochino-Agrostietum stoliniferae Konczak 1968). Moeraszoutgras, Slanke waterbies en Aardbeiklaver (presentie-optimum) zijn kentaxa. De volgorde van de kentaxa weerspiegelt een rangschikking van meer naar minder veeleisend. Moeraszoutgras komt behalve in deze associatie verder ook nog voor in het Knopbiesverbond (Caricion davallianae), bijvoorbeeld in het Buitengoor te Mol en het Goorke-Lokkerse Dammen te Arendonk. De andere belangrijkste Zilverschoonverbond-soorten zijn in volgorde van afnemende presentie Fioringras, Geknikte vossestaart, Valse voszegge, Zilverschoon, Ruige zegge, Behaarde boterbloem en Zeegroene rus.
2. Associatie van Akkerkers. (Ranunculo-Alopecuretum geniculati Tüxen 1937). Akkerkers en Engelse alant zijn kentaxa. De laatste is echter transgrediërend voor de eerste subassociatie. De subassociatie inuletosum wordt gedifferentieerd door Engelse alant, de Artemisietea-soorten Boerenwormkruid, Bijvoet en Canadese fijnstraal en een hele reeks Bidentetea-soorten (Viltige duizendknoop, Spiesmelde, Rode ganzevoet, diverse Tandzaadsoorten, Reukloze kamille, Grote stekelnoot). De subassociatie alopecuretosum wordt gedifferentieerd door Geknikte vossestaart en een groot aantal soorten van de Arrhenatheretea (Scherpe boterbloem, Grote vossestaart, Pinksterbloem, Gestreepte witbol, Veldzuring, …).
3. Associatie van Platte rus (Juncetum compressi ass. nov.). Platte rus is de enige kensoort, maar er is een aanzienlijke variatie binnen de associatie, die hier beschreven wordt als subassociaties. Subassociatie caricetosum hirtae, gedifferentieerd door Ruige zegge, Zilverschoon, Watermunt en Wolfspoot. Subassociatie scirpetosum maritimae, gedifferentieerd door Zeebies en een hele reeks soorten met lage presentie van de Asteretea tripolii, namelijk Stomp kweldergras, Zilte rus, Zilte schijspurrie, Gerande schijnspurrie, Melkkruid en Zeeaster. Subassociatie equisetosum, gedifferentieerd door Zomprus, Mannagras, Lidrus en Veenwortel. Subassociatie salicetosum repentis, gedifferentieerd door Kruipwilg, Duinriet, Padderus, Zeegroene zegge en Zandzegge.
4. Associatie van Zilte zegge (Caricetum distantis ass.nov.). Kencombinatie Zilte zegge, Valse voszegge, Zeegroene rus, Madeliefje, Kamgras en Watermunt. Zilte zegge heeft hier weliswaar een presentie-optimum, maar komt daarnaast ook voor op opgespoten terreinen, in de duinen, op schorren en op kalk- en basenrijke standplaatsen in het binnenland. Hoewel slecht gedocumenteerd in de opnames, gaat het in dit laatste geval vermoedelijk meestal om een afwijkende ondersoort. Door deze variatie aan potentiële biotopen en begroeingen is het minder praktisch om Zilte zegge een kensoort van de associatie te noemen en is een kencombinatie werkbaarder.
Romp- en derivaatgemeenschappen
1. RG Kruipend moerasscherm-[Lolio-Potentillion/Parvocaricetea]. Zoals hogerop geschetst zijn er zowel floristische als bodemkundige argumenten om Kruipend moerasscherm niet als een kensoort van de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras te beschouwen.
2. RG Fioringras-[Lolio-Potentillion], RG Geknikte vossestaart-[Lolio-Potentillion] en RG Ruige zegge-[Lolio-Potentillion]. Op plaatsen waar door intensivering van het landbouwkundig gebruik de gevoelige soorten uit de vegetatie verdwijnen, weten Fioringras en/of Geknikte vossestaart vaak nog stand te houden. Wanneer voormalig cultuurgrasland braak komt te liggen neemt Ruige zegge vaak een dominante positie in in natte depressies.
3. RG Pijptorkruid-[Lolio-Potentillion/Phragmitetea]. Hoewel Pijptorkruid in een groter aantal Phragmitetea-gemeenschappen optreedt dan in het Lolio-Potentillion, komt ze in overgangssituaties tussen beide vaak aspectbepalend voor.
4. RG Beekpunge-[Lolio-Potentillion/Phragmitetea]. Beekpunge komt zowel in de overgang van Calthion naar Phragmitetea als in de overgang van Lolio-Potentillion naar de Phragmitetea frequent voor, waardoor het iets meer een Phragmitetea-soort blijft.
5. RG Zilte schijnspurrie –[Puccinellietum distantis/Lolio-Potentillion]. Courant optredende vegetatie in binnendijkse zilte graslanden, die het midden houden tussen brakke buitendijkse vegetaties (Asteretea tripolii) en zoete binnendijkse graslanden.
6. RG Moerasstruisgras-[Lolio-Potentillion]. In laantjes met een venig-zandige bodem treffen we regelmatig Moerasstruisgras aan in een matrix van Zilverschoonverbond-soorten. Deze vegetatie werd zowel in de polders (Meetkerkse Moeren) als in het binnenland (Zandig Vlaanderen, Kempen) aangetroffen.
De Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras wordt meest op klei aangetroffen. Soms is dit een venige of zandige klei. De bodem van de Associatie van Zilte zegge is doorgaans iets zandiger. Vaak groeit de soort in de overgang van zandige hoogtes naar kleiige laagtes. Ook uitgeveende percelen die daarna terug gevuld werden met een heterogeen bodemmengsel van zand, klei en veen blijken een geschiklt substraat. De Associatie van Platte rus heeft een zeer brede amplitude van in textuur. Zand, zandleem, klei blijken allemaal tot de mogelijkheden te behoren. De Associatie van Akkerkers subassociatie alopecuretosum gedijt op slib in tegenstelling tot de subassociatie inuletosum die vooral op grindbodems voorkomt, hoewel Engelse alant ook voorkomt op plaatsen waar de kunstmatige dijk slechts door een dun laagje slib bedekt is. pH Zuurtegraadmetingen van de bodem in de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras leveren waarden op tussen 7,0 en 8,0 (metingen Lo, Nieuwmunster, Ramskapelle). Bij de Associatie van Zilte zegge werden waarden gemeten van 5,4 tot 6,9 (metingen Zwinbosjes). De Associatie van Akkerkers leverde waarden op van 6,0 tot 7,5 (metingen Kalkense meersen, Bichterweert, Maasmechelen).
Grondwaterstand Een wisselende grondwaterstand wordt vaak als een van de meest kenmerkende milieuparameters voor dit verbond opgegeven, maar er zijn aanwijzingen dat bij de goed ontwikkelde associaties de schommelingen eerder gering zijn en grotere schommelingen de banalere vertegenwoordigers tot gevolg hebben. Er zijn metingen voor de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras die een zeer geringe jaarfluctuatie aangeven, namelijk in de buurt van 30 cm. In de winter staat de vegetatie plas-dras, in de zomer zakt het peil tot slechts 30 cm beneden het maaiveld (Lissewege). Ook bij de Associatie van Platte rus subassociatie equisetosum palustris zakt het grondwater tot amper 30 cm beneden het maaiveld. Voor de Associatie van Zilte zegge ontbreken concrete Vlaamse metingen, maar uit een vergelijking met de verwante Nederlandse Associatie van Kattedoorn en Zilte zegge kunnen we een en ander afleiden. Deze vegetatie komt gemiddeld 40-60 cm boven hoogwater voor. Gezien de voor Vlaanderen beschreven vegetatie lager voorkomt dan Kattedoornvegetaties en hoger dan Moeraszoutgrasvegetaties, vermoeden we een zomergrondwatertafel van zo’n 40 cm beneden het maaiveld. Bij vegetaties met Engelse alant kan de grondwatertafel in de zomer zakken tot één meter beneden het maaiveld en droogt de toplaag vaak keihard uit. Bij de verarmde versies van het Zilverschoonverbond is langdurig stagneren van het water boven het maaiveld in de winter in elk geval een feit, maar we weten slecht hoe diep het water zakt in de zomer. Er is een sterk vermoeden dat het te diep wegzakken in de zomer de soortenarme vertegenwoordigers, die alleen op verbondsniveau te herkennen zijn, tot gevolg heeft. Zoutgehalte Ook het zoet-zout-gehalte van het water is een belangrijk karakteristiek voor bepaalde vertegenwoordigers. De Associatie van Moeraszoutgras en Foringras staat meestal op de overgang van zoet naar zout, waarbij zoet regenwater afvloeit naar het brakke grondwater. Bij de Associatie van Platte rus, meer bepaald de subassociatie scirpetosum maritimae, is er een duidelijke invloed van stagnerend zoet water op zout grondwater aanwezig. Dit was in het zeer natte voorjaar van 2001 zeer mooi vast te stellen op verschillende plaatsen in de kustpolders. Karresporen met stagnerend zoet water waren begroeid met een Associatie van Platte rus (Lolio-Potentillion), terwijl de naastliggende bodem begroeid was met een Associatie van Zilte rus (Asteretea tripolii). De overige drie subassociaties schijnen in integraal zoet milieu te gedijen.
Het zilverschoonverbond is een pioniersvegetatie die onder jaarlijks terugkerende beweiding en vertrappeling weliswaar vrij lang kan standhouden op dezelfde plaats, maar in wezen wellicht toch aangepast is aan een vrij sterk wisselende occupatie van het terrein. De vegetaties van dit verbond zijn wellicht meestal niet zeer oud. Dat wordt gesterkt door de ervaring dat verschillende soorten uit het verbond (Zilte zegge, Platte rus) soms vrij snel en vrij massaal opgespoten of vergraven terreinen kunnen koloniseren. Opnames van natuurontwikkelingsprojecten op voormalige akkers (Van Uytvanck 2001) toonden dit ruimschoots aan voor Akkerkers en Platte rus. De industrieterreinen langs het Boudewijnkanaal te Brugge tonen het aan voor Zilte zegge. Ook Aarbeiklaver kunnen we nogal eens tegenkomen op vergraven terreinen. Moeraszoutgras is wellicht een van de delicatere soorten op dat vlak. Hier schijnt een verzoeting van de schorren na indijking van enkele eeuwen het milieu geschikt te maken om vertegenwoordigers van de Zeeasterklasse te doen overgaan in vertegenwoordigers van het Zilverschoonverbond. Anderzijds zijn nogal wat delicatere soorten uit het Zilverschoonverbond ook verdwenen uit Vlaanderen. Of hun ontstaansgeschiedenis even kort was is twijfelachtig gezien ze niet terugkeren, hoewel het pure ontbreken van het geschikte biotoop daar ongetwijfeld ook mee te maken heeft.
Beweiding en lichte ontwatering van het Caricion nigrae, het Phragmition, het Calthion en het Sparganio-Glycerion kunnen aanleiding geven tot de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras. Ook ontzilting van het Armerion komt hiervoor in aanmerking (Sykora et al. 1996). In Vlaanderen schijnt, gezien de contactgemeenschappen, vooral dit laatste frequent voor te komen, waarbij de Associatie van Zilte rus de meest courante voorloper blijkt. Opvolging van de associatie blijkt meest voor te komen door ontwatering en bemesting, waarbij de banale RG Ruw beemdgras-Engels raaigras-[Plantaginetea majoris/Cynosurion cristati] in de plaats komt. Het ontstaan van de Associatie van Zilte rus lijkt ook meestal een ontziltingsfase, met vermoedelijk relatief kortstondige levensduur, gezien de zeldzaamheid van de soort in onze polders. De Dievegatkreek te Knokke biedt de mooiste staalkaart aan groeiplaatsen in een nog vrij jonge gradiënt zout-zoet (Nieuwlandpolder). Verdere ontzilting in combinatie met hooien leidt wellicht tot een Calthion van het type Associatie van Trosdravik en Waterkruiskruid. In combinatie met beweiding lijkt een Kamgrasland meest waarschijnlijk. De associatie van Akkerkers is in hoofdzaak een rivierbegeleidende gemeenschap en in die zin een vervangingsgemeenschap van wilgenbossen (Salicion albae). De belangrijkste voorkomende successie is deze onder invloed van bemesting en verdroging, waarbij soortenarme rompgemeenschappen ontstaan, waarvan een aantal hierboven beschreven, namelijk de rompgemeenschap Geknikte vossestaart- of Fioringras-[Lolio-Potentillion]. De zilte subassociatie van de Associatie van Platte rus ontstaat veelal uit zijn zilte tegenhanger: de Associatie van Zilte rus. In opeenvolgende jaren met geringe neerslag is de vegetatie wellicht gedoemd te overleven als zaad en te wachten op een nieuwe gelegenheid waarbij zoet water stagneert. Dit is dus een vorm van cyclische successie. De zoete subassociaties zijn vermoedelijk veelal een kort leven beschoren en worden meestal vrij snel verdrongen door allerlei mogelijke vegetatietypes. Hier is naast het kiemkrachtig blijven van het zaad ook nog eens dispersie een doorslaggevende factor bij het vinden van een nieuwe groeiplaats.
Uit de zeldzaamheid van de delicaatste soorten blijkt reeds dat het vooral het natuurlijke Zilverschoonverbond is dat uiterst sterk bedreigd is en dat rivierbedijking daarbij een cruciale rol gespeeld heeft. De antropogene tegenhangers (meestal nog slechts op verbondsniveau te herkennen of nog vaker als rompgemeenschap) zijn niet bedreigd in oppervlakte, wél in kwaliteit.
De grootste mogelijkheden voor het Zilverschoon-verbond liggen in regelmatig overstroomde en begraasde rivieruiterwaarden. In het buitenland zijn heel mooie en bloemrijke voorbeelden bekend onder varkensbegrazing, die tegelijk zorgt voor begrazing en door zijn gewroet ook voor een permanent pioniermilieu. Polei is een soort die bijvoorbeeld zeer sterk profiteert van dergelijke situaties. Het handhaven van een hoge grondwatertafel in combinatie met een begrazingsbeheer levert de beste garantie op voor het voortbestaan van de meeste vertegenwoordigers van dit verbond. Landbouw- en poldermaatregelen die het aftrappen van de oevers van waterlopen tegengaan, door het plaatsen van prikkeldraad op geruime afstand van de sloot verkleinen de potentiële habitats voor deze vegetaties. Ook het verlaten van de inscharingsdata van vee, vanuit faunistische overwegingen veroorzaken het dichtgroeien van het Zilverschoonverbond, hetzij door soorten uit de Rietklasse aan de slootkant, hetzij door soorten van de Klasse der vochtige graslanden aan de weidekant. Hoewel het Zilverschoonverbond voorkomt op van nature vrij voedselrijke bodems, die bovendien nog vaak een stikstoftoemaat krijgen in de vorm van vogelmest, verdragen ze klassieke landbouwbemesting slecht. Dat geldt zeker voor de associatiekensoorten. De verbondskensoorten houden het meestal wél vrij goed uit. Het Zilverschoonverbond profiteert van natuurinrichtingswerken waarbij graafwerk te pas komt. Speciaal het aanleggen van geleidelijke oevers verhoogt de potentiële groeiplaatsen. Hoewel in praktijk het Zilverschoonverbond meestal niet meteen opvalt door zijn ongewerveldenrijkdom, blijkt het een potentieel habitat voor heel wat vlinders. Het vermijden van herbicidengebruik op weideranden kan het aandeel bloeiende dicotylen sterk doen stijgen en meteen ook de aantallen vlinders.
De soortenrijkdom van het Zilverschoonverbond is erg heterogeen, omdat deze vegetatie karakteristiek in de overgang van twee andere vegetatietypes voorkomt. Meestal valt het dan ook niet gemakkelijk af te grenzen, waar het Lolio-Potentillion begint en waar het eindigt. De zilte vertegenwoordigers zijn minder soortenrijk, maar des te karakteristieker.
Rivierbegeleidend is het Zilverschoonverbond op door grote grazers frequent bezochte plaatsen plaatsen wellicht reeds als een prehistorische en dus natuurlijke vegetatie te beschouwen. Dit soort situaties zijn echter bijna volledig verdwenen door indijking van onze rivieren. Op de meeste huidige plaatsen is het Zilverschoonverbond-milieu gecreëerd in perceelsranden en langs sloten en dus door menselijk toedoen.
Uit de paragraaf hierboven valt af te leiden dat er geen of nauwelijks continuiteit is tussen het natuurlijke Zilverschoonverbond en het huidige. De meeste standplaatsen zijn vrij recent tot maximaal enkele honderden jaren oud. Vooral de door ontzilting ontstane vertegenwoordigers kunnen tot die laatste categorie behoren, hoewel verbreiding door vogels in combinatie met nieuwcreatie van een geschikt biotoop door begrazing een veel kortere ontwikkelingsduur ook daar plausibel maakt.
De delicatere soorten van het Zilverschoonverbond zoals Engelse alant, Polei en Zilte zegge zijn uiterst zeldzaam geworden. Varkenskerveltorkruid, Waardzegge, Moerasgamander en Genadekruid zijn uitgestorven in Vlaanderen. De Associatie van Moeraszoutgras lijkt op kaart in de polders nog algemeen verspreid, maar gezien de afname van ongeveer 40-60% reliiëfrijk grasland in de laatste twee decennia, mogen we een gelijkaardige afname van deze Associatie aannemen. De zeldzaamheid van de Associatie van Platte rus is moeilijker in te schatten, omdat de soort zeer vaak verward wordt met Zilte rus, hoewel dat in het binnenland misschien minder het geval is. De Associatie van Akkerkers, althans de subassociatie alopecuretosum is zowat de enige nog algemeen voorkomende Zilverschoonverbond-vegetatie. Op verbondsniveau is het Zilverschoonverbond wél nog een zeer algemene plantengemeenschap, zij het quasi steeds op beperkte oppervlakte.
Het opnieuw creëren van een geschikt milieu voor het Zilverschoonverbond lijkt op louter technische basis niet zo moeilijk en bovendien zijn stromend water en vogels wellicht een goede bron van verbreiding, zelfs voor een aantal zeldzamere soorten. De psychologische drempel om echter dijken van grotere rivieren weg te halen is in Vlaanderen nog niet zo vanzelfsprekend. De creatie van kleinere pioniersplaatsjes in het cultuurlandschap blijkt dan weer onvoldoende om de zeldzamere vertegenwoordigers een kans te gunnen.
Voor de delicate vertegenwoordigers, die in ons in het kader van het natuurbehoud meest aanbelangen, is de ontwikkelingsduur zeer onvoorspelbaar, wegens de toevalsfactor van de verbreiding van zeldzame soorten door water en vogels.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.