Gele lis is een middelhoge of meestal hoge voorzomerbloeier met een forse, kruipende, zich vertakkende wortelstok en een rechtopstaande, rolronde, naar boven toe vertakte stengel met opgerichte zijassen, die in de oksel van stengelbladeren ontspringen. De iets blauwachtig groene bladeren reiken ongeveer even hoog als de bloemen; ze zijn breed lijnvormig en zwaardvormig, dat wil zeggen dat ze in één vlak met de stengel staan en op doorsnede plat-ruitvormig zijn. Gele lis komt voor in bijna heel Europa, in Scandinavië ongeveer tot de poolcirkel, voorts in aangrenzend West-Azië en het Atlasgebied. Gewoonlijk staat zij met de voeten in ondiep, zoet, voedselrijk, stilstaand of zwak stromend water.
Gele lis is zeer algemeen in geheel Europa, behalve in het noorden van Scandinavië. Buiten Europa komt gele lis voor in de aangrenzende gedeelten van Afrika en Azië en is de soort verwilderd in Noord-Amerika en Nieuw-Zeeland. In België is ze in alle fytogeografische districten aanwezig, maar het zwaartepunt van de verspreiding ligt duidelijk in Laag-België.
Gele lis is in Vlaanderen een uiterst algemene soort, waarvan de toename van het aantal uur- en kwartierhokken te danken is aan de betere prospectie van de waterrijke gebieden. Ze komt overal in Vlaanderen voor, behalve in grootschalige droge landbouwgebieden of van nature zeer droge regio’s zoals bepaalde delen van het Kempens Plateau en Droog-Haspengouw.
Gele lis is een middelhoge of meestal hoge voorzomerbloeier met een forse, kruipende, zich vertakkende wortelstok en een rechtopstaande, rolronde, naar boven toe vertakte stengel met opgerichte zijassen, die in de oksel van stengelbladeren ontspringen. De iets blauwachtig groene bladeren reiken ongeveer even hoog als de bloemen; ze zijn breed lijnvormig en zwaardvormig, dat wil zeggen dat ze in één vlak met de stengel staan en op doorsnede plat-ruitvormig zijn. De meeste staan aan de voet van de plant in twee rijen met om elkaar heen grijpende scheden: rijdende bladeren.
De helder zwavelgele bloemen staan met twee of drie aan de top van hoofdas en zijassen. Elk bloemgroepje wordt omhuld door een tweekleppige bloeischede. De ontplooide bloem is ongeveer een decimeter in middellijn. Lissebloemen zijn uniek door hun fraaie architectuur, waarbij het enige moeite kost de bloemdelen op hun juiste naam te brengen, onder meer doordat een stijl een bloembladfunctie heeft. Het meest in het oog lopen de buitenste drie bloemdekslippen, die breed spatelvormig zijn, met een lange, schuin omhoogstaande nagel en een ongeveer ronde, voorover gekromde plaat. De veel kortere, smal spatelvormige binnenste bloemdekslippen staan rechtop. Alle zes bloemdekslippen staan ingeplant op een korte buis. Opvallender dan de binnenste slippen van het bloemdek zijn de drie stijltakken, die schuin omhoog staan, bladachtig verbreed zijn en zich aan de top in twee driehoekige, uiteenwijkende, gerafelde lobben splitsen. Aanvankelijk is de top van de stijltakken naar boven gebogen. De stempels bevinden zich aan de onderkant van de stijltakken nabij het punt waar de lobben uiteengaan. De meeldraden zijn min of meer verborgen tussen de stijltakken en het onderste deel van de binnenste bloemdekslippen; deze laatste dragen rondom een donkerder geel centrum een honingmerk van purperbruine streepjes, dat bezoekende insecten de weg naar de wettige bloemingang wijst. Bestuivingstechnisch gezien vormt een lissebloem een combinatie van drie 'deel-lipbloemen'. Elke nagel (van de buitenste bloemdekslippen) vormt samen met de bijbehorende stijltak een nauwe nectarbuis, die door de helmdraad nog eens in tweeën gedeeld wordt. Alleen insecten met een zuigsnuit van meer dan een centimeter lang kunnen de nectar bereiken; hommels zijn de voornaamste bestuivers. De eerste dag van de bloei vormt de mannelijke fase; tussen de plaat van de buitenste bloemdekslippen en de stijltakken gapen dan wijde openingen, en hommels op weg naar de nectar worden door de pas geopende helmknop op de rug bepoederd. De top van de stijltakken is nog omhoog gericht, zodat de stempel niet aangeraakt wordt. De tweede dag zijn de openingen veel nauwer geworden en de top van de stijltakken staat in het verlengde van de rest van de stijltak; de helmknop is geheel of vrijwel geleegd. Hommels afkomstig van een eerstedags-bloem strijken nu het daar opgedane stuifmeel op de stempel af. Daarna vergaat de bloem snel. De grote, langwerpige, stomp driekantige doosvruchten hangen bij rijpheid; ze bevatten opeengestapelde, gladde, bruine, platte zaden. Deze bevatten luchtholten, zodat ze blijven drijven, en worden door water verspreid.
Gele lis komt voor in bijna heel Europa, in Scandinavië ongeveer tot de poolcirkel (op de Lofoten nog noordelijker), voorts in aangrenzend West-Azië en het Atlasgebied. In oostelijk Noord-Amerika is zij ingevoerd en ingeburgerd. In Nederland behoort zij tot de weinige planten van de waterkant die in vrijwel het hele land algemeen voorkomen. Ook wordt zij veel als siergewas aan vijvers aangeplant. De ongeopende doosvruchten vormen een onovertroffen kinderspeelgoed.
Gele lis behoort tot de veelzijdigste moeras- en oeverplanten van onze flora en komt op alle grondsoorten voor. Gewoonlijk staat zij met de voeten in ondiep, zoet, voedselrijk, stilstaand of zwak stromend water, maar haar tolerantie ten aanzien van allerlei milieufactoren is ruim. Alleen in water dat zowel zuur als voedselarm is en in uitgesproken brakke wateren ontbreekt zij. In heidevennen en hoogveenwijken wijst haar verschijning op het binnendringen van voedselrijk water. Als oeverplant treedt Gele lis het meest op de voorgrond aan de rand van kanalen op plaatsen waar de oever onderwater plotseling steil afloopt. Hier en ook langs brede sloten is de plant dikwijls samen te vinden met Kalmoes (Acorus calamus), die in niet-bloeiende staat haar dubbelganger is, maar aan zijn deels golvende bladrand en zijn typische aroma bij kneuzing gemakkelijk herkend kan worden. Aan sterk stromend water trekt Gele lis zich op de walkant terug, aan rivieren bijvoorbeeld op de kribben en soms zelfs in aanspoelselgordels hoog op de oeverwal. In het zoetwatergetijdengebied daalt de plant slechts enkele decimeters onder de hoogwaterlijn af; ook staat zij hier op drijvende aanspoelselpakketten. In natte duinvalleien neemt zij soms een overheersende plaats in, en ook aan infiltratiekanalen kan zij opvallend talrijk zijn. In verlandingsvegetaties is Gele lis vitaal zolang enig open water aanwezig blijft en forse gras- of biesachtige planten zoals Riet (Phragmites australis) en grote Zeggen (Carex spp.) geen dicht gesloten begroeiing vormen. In latere ontwikkelingsstadia van de vegetatie kan zij zich lang in kwijnende staat handhaven, niet alleen in rietland maar ook in vochtig hooiland, maar bloei is er dan niet meer bij en de bladeren worden maar een paar decimeter lang. Veel groter is de plaats die zij inneemt als de vegetatieontwikkeling tot broekbos leidt. Naast enkele grote Zeggesoorten en soms enkele varens vormt Gele lis een hoofdbestanddeel van de kruidlaag in Elzenbroekbossen. Ook in bronbossen, in het beekbegeleidende Vogelkers-Essenbos en in Wilgengrienden komt zij veel voor. In halfschaduw bloeit zij volop, ook bijvoorbeeld aan slootkanten langs houtwallen; bij sterke beschaduwing blijft bloei vaak achterwege. Planten waarmee Gele lis dikwijls en in uiteenlopende vegetatietypen samen optreedt, zijn onder meer Dotterbloem (Caltha palustris), Moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis palustris), Watermunt (Mentha aquatica), Grote kattenstaart (Lythrum salicaria), Gele waterkers (Rorippa amphibia), Waterzuring (Rumex hydrolapathum), Grote egelskop (Sparganium erectum) en Bitterzoet (Solanum dulcamara).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Gele lis is een soort van oevers van sloten, beken, rivieren, kanalen, poelen en grotere plassen, maar ook van natte hooilanden, broekbossen e.d. Ze kan lang nablijven in verlandingssituaties of hoog op de oevers groeien, boven de normale waterlijn. Gele lis kan lang standhouden op eenzelfde plaats en uitgroeien tot fors ontwikkelde pollen en uitgebreide populaties. Zelden of nooit echter treedt de soort als plaatselijke dominant op.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.