Groot nimfkruid is een tweehuizige, sterk vertakte waterplant die 's zomers bloeit. De wortels verankeren in het bodemslib. De stengels zijn bedekt met stekels en dragen starre, stekelig getande bladeren. Mannelijke bloemen hebben een vierhokkige helmknop met een vliezig bloemdek en getande bloeischede. Vrouwelijke bloemen hebben een eivormig vruchtbeginsel met drie stempels. Na bestuiving ontstaat een glanzend nootje met een zaad van een halve centimeter. Groot nimfkruid groeit in zwak brak, voedselrijk water van plassen en sloten.
Deze subkosmopoliet heeft zijn hoofdverspreiding in continentaal Eurazië en is zeldzaam in West-Europa. De soort is tevens aanwezig in Noord-Amerika, Centraal-Afrika, Zuid-Azië, Australië, Polynesië en op de Galapagos. Ze komt niet noordelijker voor dan 63° N.B. en kiemt het best bij hogere temperaturen. In Wallonië is er één recente groeiplaats, vermoedelijk een recente vestiging. Tot voor kort werd de soort er als verdwenen beschouwd (SAINTENOY-SIMON 1999).
In Vlaanderen liggen alle voormalige vindplaatsen in de Kempen. Groot nimfkruid is voor de jaren 1980 niet in Vlaanderen waargenomen. Daarna werd de soort enkele malen opgemerkt in de omgeving van Lummen (Schalbroek, Tiewinkel) en Zonhoven, groeiend in viskweekvijvers en mogelijk daar geïmporteerd met pootvis. De soort moet in Vlaanderen als uiterst zeldzaam beschouwd worden. Groot nimfkruid zit hier aan de rand van zijn areaal, maar kan zich misschien in de toekomst wat meer gaan manifesteren in warme zomers. De soort is gevoelig voor eutrofiëring.
Groot nimfkruid is een tweehuizige, sterk vertakte, verticaal groeiende, 's zomers bloeiende waterplant die enige decimeters tot enkele meters lang wordt. De wortels ontspringen aan de onderste stengelknopen en zijn in het bodemslib verankerd. De stengels dragen veelal verspreide stekels. De 'cactusachtige', starre, lijnlancetvormige bladeren zijn bochtig en stekelig getand. De bloemen staan meestal afzonderlijk in de bladoksels. Bij mannelijke planten bestaan ze uit een vierhokkige helmknop, omhuld door een vliezig, zakvormig bloemdek, dat op zijn beurt omgeven wordt door een bottelvormige, aan de top getande bloeischede. Tijdens de bloei groeit het bloemsteeltje tot een lengte van hoogstens twee millimeter uit; hierbij wordt de bloeischede gescheurd, het bloemdek opent zich aan de top en het stuifmeel komt in het water vrij. De bloemen van vrouwelijke planten hebben geen bloemdek of bloeischede; ze bestaan uit een eivormig vruchtbeginsel, dat op een korte, dikke stijl meestal drie priemvormige stempels draagt. Na bestuiving ontwikkelt zich een iets afgeplat nootje met een glanzend, tot een halve centimeter lang zaad, dat een onregelmatig patroon van rondachtige mazen vertoont.
Groot nimfkruid is een vormenrijke soort met een kosmopolitisch, zij het - als bij zoveel waterplanten versnipperd areaal. In Europa komt het voornamelijk in het midden en het oosten voor, noordwaarts tot langs de Botnische golf, hoewel het wereldwijd gezien voornamelijk een bewoner van de warmere streken is. Het Nederlandse verspreidingsgebied ligt ten opzichte van andere vindplaatsen nogal geïsoleerd. De plant werd omstreeks het midden van de 19de eeuw nieuw voor ons land ontdekt in de Reest bij Meppel, maar daar is zij later niet teruggezien. De voornaamste concentraties van vindplaatsen liggen in het westen van het land, met name in de Zaanstreek en in het grensgebied van Noord- en Zuid-Holland en Utrecht (in de driehoek tussen Naarden, Uithoorn en Bodegraven). Verder is de plant op een paar plaatsen in of bij de grote rivieren gevonden, recent alleen bij Lith (N.-Br.). Van zeer recente datum is de eerste waarneming in de duinen, in een infiltratiegebied bij Zandvoort.
Groot nimfkruid is in onze omgeving voornamelijk een bewoner van zwak brak water. Het groeit in tamelijk voedselrijk, basisch, carbonaat- en tevens sulfaatrijk, stilstaand of zwak stromend water van plassen en brede sloten van minstens een halve meter diep, zowel op aan de wind blootgestelde als op luwe plekken; niet in smalle weilandsloten. De bodem van de wateren waarin de plant voorkomt, is meestal met een vrij dikke en door gasvorming losse laag organisch materiaal bedekt. De gasproductie is een gevolg van de combinatie van een organische bodem met carbonaat- én sulfaatrijk water. Een dergelijke gistende, volstrekt zuurstofloze omgeving blijkt voorwaarde voor de kieming van de vruchten. Hun harde wand wordt gewoonlijk pas na een koude periode gebroken, waarna het zaad kan kiemen; het kan verscheidene jaren zijn kiemkracht behouden. De beste kieming vindt plaats in het donker bij een watertemperatuur boven 200C; een deel van de zaden blijkt echter in het donker ook bij lagere temperaturen (vanaf 12oc) te kunnen kiemen, terwijl bij hoge temperaturen soms ook in het licht kieming optreedt. Het hoeft niet te verbazen dat de plant na een warme lente of voorzomer veel talrijker optreedt dan wanneer de eerste helft van het jaar koud is geweest. Hoewel Groot nimfkruid zich het best handhaaft in helder water, blijkt het een zekere vertroebeling van het water wel te overleven. Daarentegen kan toeneming van de voedselrijkdom, dat wil zeggen verhoging van het stikstof- en fosfaatgehalte van het water door lozing van afvalwater, snel tot verdwijning van de plant leiden. Rivierwater kan echter juist een voor Groot nimfkruid gunstig effect hebben. Dat het zich soms sterk uitbreidt in plassen waar - om verdroging van de omgeving tegen te gaan of ten behoeve van drinkwaterwinning - rivierwater wordt ingelaten, is toe te schrijven aan het hoge gehalte van dit water aan zowel carbonaat als sulfaat: een voor deze plant gunstige en voor talrijke andere soorten zeer ongunstige combinatie. In delen van plassen waar Groot nimfkruid is verdwenen, keert het dikwijls snel terug nadat de omstandigheden weer gunstiger zijn geworden. In kleine, geïsoleerde plassen zoals petgaten verdwijnt het wanneer het water door verlandingsprocessen voedselarmer wordt en zijn basische karakter verliest.
Op de weinige plekken waar Groot nimfkruid groeit, kan het uitgestrekte vegetaties vormen waarin geen andere vaatplanten of andere waterplanten van vergelijkbare grootte voorkomen. In bijna zoet water treedt het ook wel samen met algemenere waterplanten zoals Witte waterlelie (Nymphaea alba), Gele plomp (Nuphar lutea) op, vooral bij toenemende waterverontreiniging ook met Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum) en Bronmos (Fontinalis antipyretica). Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) vormt soms een zwevende laag boven de Nimfkruidvegetatie. Vroeger deelde Groot nimfkruid een aantal plassen met Sterkranswier (Nitellopsis obtusa), de meest forse kranswiersoort van de Nederlandse flora. Daarbij was veelal sprake van een grof mozaïek van groepen Nimfkruid en Sterkranswier die elkaar nauwelijks doordrongen. Doordat kranswieren aanzienlijker gevoeliger voor vertroebeling van het water zijn dan Groot nimfkruid, is de combinatie van beide nu nauwelijks meer te vinden. In uitgesproken brak water benoorden Amsterdam is Groot nimfkruid samen met Snavelruppia (Ruppia maritima) en Gesteelde zannichellia (Zannichellia palustris subsp. pedicellata) aangetroffen.
De verspreiding gebeurt door watervogels. Experimenteel is aangetoond dat in de maag van eenden ruim twee-derde van de geconsumeerde zaden wordt verteerd. De overige, onverteerde zaden blijken echter, doordat de vruchtwand gekraakt is, veel beter te kiemen dan zonder deze 'voorbehandeling' het geval zou zijn. De zaden kunnen er tien uur over doen het darmkanaal van de eend te passeren en aangezien een eend per dag honderd tot tweehonderd kilometer kan afleggen, is het duidelijk dat Groot nimfkruid door de vogel over aanzienlijke afstanden verspreid kan worden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Twee ondersoorten, met een enigszins verschillend verspreidingsgebied, worden onderscheiden; de planten in Vlaanderen worden tot Najas marina subsp. marina gerekend. Groot nimfkruid groeit buiten Vlaanderen doorgaans in zwak brak water, maar is ook, zoals de Vlaamse vindplaatsen aantonen, in carbonaat- en sulfaatrijk, (niet te) eutroof, stilstaand of zwak stromend zoet water te vinden. De soort groeit tot op een diepte van enkele meters. Ze ontwikkelt zich uitsluitend vanuit zaad. In Nederland is ze oorspronkelijk een rivierbegeleider.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.