Vetblad is een laag, overblijvend plantje dat tegen het einde van de lente bloeit. Het vangt insecten met zijn kleverige bladeren, die daarna verteringssap uitscheiden om voedingsstoffen op te nemen. De bloemen hebben een blauwpaarse kroon en bloeien aan lange, bladloze stelen. Vetblad groeit op natte, stikstof- en fosfaatarme grond en is sterk afhankelijk van specifieke vochtige omstandigheden om te overleven.
Vetblad komt verspreid voor in de gematigde en arctische streken van Europa, Noord-Amerika en Japan. In Europa komt de soort vooral voor in Scandinavië, in de gebergten in Centraal- Europa en in de Pyreneeën. De vindplaatsen in België lagen marginaal ten opzicht van het hoofdareaal.
De laatste waarneming van vetblad in Vlaanderen dateert van 1881. Ook voor die tijd was vetblad in Vlaanderen altijd al extreem zeldzaam. Slechts drie vindplaatsen zijn bekend. Een groeiplaats (ROUCEL 1792) in een venig moeras bij Berlare- Uitbergen is vermoedelijk verdwenen bij de drooglegging van het Berlare-Broek in het begin van de negentiende eeuw. De twee andere vondsten kwamen uit de Limburgse Kempen (Munsterblizen en Meersheim). In Wallonië is de soort nooit waargenomen (DE WILDEMAN & DURAND 1899).
Vetblad is een zeer laag, overblijvend plantje dat tegen het eind van de lente bloeit (in de laatste week van mei en de eerste helft van juni). Het heeft een zwak bewortelde rozet van plat tegen de grond gedrukte, bleekgroene, vlezige, langwerpig-eironde bladeren met een gave, naar boven omgerolde rand. De bladbovenzijde is bezet met gesteelde en zittende klieren. Insecten die op de kleverige druppeltjes aan de top van de gesteelde klieren afkomen, blijven daaraan plakken, waarna het blad zich langzaam samenrolt. De zittende klieren scheiden nu een verteringssap uit, dat eiwitten uit de prooi oplost. Mogelijk werken ook bacteriën en schimmels aan het ontbindingsproces mee.
Aan de rozet ontspringen lange, bladloze bloemstelen, die aan hun top omgebogen zijn en daar een knikkende of 'smachtend' schuin naar boven gerichte bloem dragen. Deze heeft een vijfdelige kelk en een blauwpaarse, vaak iets ruggelings samengedrukte kroon met een tweespletige bovenlip en een langere onderlip, die in drie onderling even grote slippen is gedeeld. De keel van de kroon is wit en harig. De trechtervormige buis loopt over in een smal kegelvormige spoor; alleen de aanhechtingsplaats van de kroon markeert de overgang van buis naar spoor. Hoewel de bloemen soms door bijen worden bezocht, zal in de meeste gevallen wel zelfbestuiving optreden; deze leidt tot goede vruchtzetting. Na de bloei groeit de bloemsteel verder uit en strekt zich aan de top, zodat de vrucht als het ware boven de omgeving wordt uitgetild.
Vetblad komt verspreid over een groot deel van Europa voor, het meest in berggebieden; verder in noordelijk Noord-Amerika en aan de oost- en westrand van Azië, maar in het overgrote deel van Siberië laat het verstek gaan. In Nederland is het 'kleverig viooltje' vrijwel beperkt tot de pleistocene streken, waar het vanouds voornamelijk en vrij algemeen voorkwam in Overijssel en Gelderland met aangrenzend Utrecht. Hier resteren nu nog ongeveer vijf vindplaatsen. Van de schaarse groeiplaatsen elders (hoofdzakelijk in het Dommelgebied, langs de Hondsrug en in Westerwolde) is niets overgebleven. Een recente vestiging op Terschelling is niet duurzaam gebleken. Wel komt de plant tot op heden op het Oost-Friese eiland Borkum voor, een van de weinige groeiplaatsen die in Noordwest-Duitsland zijn overgebleven.
De enorme achteruitgang, bijkans verdwijning, van Vetblad is in Nederland symbool geworden van de vernietiging van het halfnatuurlijke, natte heide- en beekdallandschap. We zouden ook kunnen zeggen: van het uitsterven van ouderwetse landbouwmethoden, waarbij het plaggensteken Vetblad steeds opnieuw levensmogelijkheden bood. Voor een goed beeld van de natuurlijke standplaats van deze plant is een reis naar Scandinavië of Schotland aan te bevelen. Daar groeit Vetblad haast overal in het gebergte waar maar open plekken met afstromend water te vinden zijn. In Nederland verloochent het zijn karakter als (in de eerste plaats) bergplant niet helemaal, in zover het relatief dikwijls in hellende terreingedeelten optreedt.
Het is een bewoner van zonnige, spaarzaam begroeide of mosrijke plekken op natte, veenachtige, tamelijk stikstof- en fosfaatarme, zwak zure zand- en leemgrond. Meestal is de standplaats het grootste deel van het jaar tot dicht onder of iets boven de oppervlakte nat; eventueel kan 's zomers lichte, oppervlakkige uitdroging optreden. Voor bevochtiging zorgt hetzij opstijgend grondwater uit de diepte, hetzij water dat aan de oppervlakte over een ondoordringbare leemlaag afstroomt. Door dit water worden kalk en andere mineralen toegevoerd. Aan de mineraalrijkdom van zijn milieu stelt Vetblad hogere eisen dan zijn collega-vleeseters van het geslacht Zonnedauw (Drosera), al komen ze dikwijls in elkaars gezelschap voor.
De natuurlijke standplaats van Vetblad in de laagvlakte is te zoeken in de marge van hoogvenen, waar het veenwater met een lemige ondergrond in contact komt, en in veentjes rondom bronnen en langs beekjes. Hier staat de plant speciaal in de kanten van stroompjes en in lage, 'soppige' moskussens. Alleen bij een hoge waterstand en een beperkt stikstof- en fosfaatgehalte van de grond blijven dergelijke kwetsbare biotopen in stand; ze blijken weerloos ten opzichte van de 20ste-eeuwse ontwaterings- en bemestingswoede.
Tot in de eerste helft van deze eeuw vond Vetblad daarnaast een geschikt milieu in marginaal cultuurland, met name op plagplekken op de grens van vochtige heide en grasland, ook wel op vers afgestoken greppelkanten in zulk terrein. Deze tijdelijke, maar telkens opnieuw gecreëerde biotopen is de plant kwijtgeraakt door modernisering van de landbouw, in het bijzonder door ruilverkavelingen. In een paar natuurreservaten wordt geprobeerd, met afplaggen het voortbestaan van Vetblad mogelijk te maken. Soms kan het jarenlang afwezig lijken, om plotseling weer met enkele tientallen rozetjes te verschijnen.
In moerassige hooilanden vestigt de plant zich vanuit plagplekken soms in meer gesloten moerasvegetaties, maar voor een duurzame aanwezigheid zijn de eerste, althans in Nederland, onontbeerlijk. Verder kunnen molshopen een goed kiemingsmilieu vormen. Planten waardoor Vetblad gewoonlijk wordt vergezeld, zijn Blauwe zegge (Carex panicea), Dwergzegge (C. oederi), Tormentil (Potentilla erecta), Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Blauwe knoop (Succisa pratensis), Gewone dophei (Erica tetralix) en Lidrus (Equisetum palustre). Van de meer bijzondere begeleiders zijn Vlozegge (Carex pulicaris) en Parnassia (Parnassia palustris) te vermelden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Vetblad groeide in Vlaanderen in zeer voedselarme, zwak zure tot kalkrijke veenmoerassen. In Munsterbilzen groeide de soort samen met onder andere parnassia, ronde zonnedauw en teer guichelheil.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.