Kruidvlier is een hoge, kruidachtige plant die in de zomer bloeit en 's winters afsterft. Hij heeft dikke, vertakkende wortelstokken en stengels gevuld met wit merg. De bloemen zijn roomwit met roodachtige helmknoppen en produceren zwartglanzende steenvruchten. Kruidvlier groeit op voedselrijke, vochtige bodems en kan, als hij niet wordt gemaaid, uitgroeien tot een manshoge plant met een ondergroei van Grote Brandnetel en Kleefkruid.
Het zwaartepunt van de verspreiding van kruidvlier ligt in Zuid- Europa. De soort komt ook voor in Midden- en Zuidoost-Europa, minder in West-Europa en weinig in Oost-Europa. In het noorden komt kruidvlier voor tot in Schotland en Nederland. Buiten Europa komt ze voor in Zuidwest-Azië en het Atlasgebied (Noord-Afrika). Het is onzeker of de soort inheems is in de noordelijke delen van haar areaal. Ze wordt er soms aanzien als een archeofyt omdat ze vroeger werd aangeplant als medicinale plant. In Wallonië is kruidvlier algemener dan in Vlaanderen. Ze komt er vooral voor in de Kalkstreek en in Lotharingen.
Vlaanderen ligt op de noordrand van het verspreidingsgebied van kruidvlier. De soort is er zeldzaam en komt voornamelijk voor op leemgronden vanaf het Brusselse tot in de Voerstreek, en verder in de Maasvallei. Opvallend is ook haar verspreiding in de alluviale gebieden langs de Schelde stroomafwaarts van Gent tot in Antwerpen. De verspreiding van de soort is in Vlaanderen vrij stabiel, hoewel er langs de Maas sprake is van een lichte uitbreiding.
Kruidvlier is een hoge tot zeer hoge, kruidachtige, overblijvende plant, die in het midden van de zomer bloeit en 's winters bovengronds afsterft. Hij verspreidt een eigenaardige geur. Diep in de grond heeft hij een lange, dikke, zich vertakkende en snelgroeiende wortelstok. De vingerdikke, gegroefde, gewoonlijk niet vertakte stengels zijn met wit merg gevuld. De grote bladeren lijken op die van Grote Watereppe (Sium latifolium). Ze hebben negen of meer lancetvormige, kort toegespitste deelblaadjes. De steunbladachtige aanhangsels aan de voet van de blad-as zijn aanzienlijk groter dan bij Gewone Vlier en Trosvlier. De bloemen staan in een vlakke tuil aan de stengeltop; daarnaast kunnen in de oksels van de bovenste bladeren enkele nevenbloeiwijzen ontspringen. De roodachtige helmknoppen steken af tegen de roomwitte kroon. De zwartglanzende steenvruchten zijn bolrond met een spitse top. De plant geldt als vergiftig.
Kruidvlier komt voor in Zuid-, West- en Midden-Europa, Zuidwest-Azië en het Atlasgebied. De noordgrens loopt door Schotland en Nederland. In hoeverre de plant in het noorden van het areaal oorspronkelijk inheems is en zich door middel van vruchten vermeerdert, is onzeker. Kruidvlier is een oud geneeskruid voor bepaalde ingewandskwalen en is als zodanig zeker door de mens op zijn omzwervingen meegenomen en verspreid. In Nederland is hij zeldzaam en beperkt hij zich nu vrijwel tot Zuid- en Midden-Limburg en de omstreken van Nijmegen. Vroeger kwam hij – in hoofdzaak langs de rivieren – ook verder noord- en westwaarts voor.
Kruidvlier behoort met Wilgeroosje (Chamaerion angustifolium), Japanse Duizendknoop (Polygonum cuspidatum), Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), Riet (Phragmites australis) en Galigaan (Cladium mariscus) tot de categorie van hoge, kruidachtige maar schijnbaar struweelvormende planten. Deze gewassen brengen jaarlijks in de voorzomer een geweldige hoeveelheid levend materiaal (biomassa) op de been, dat in het najaar weer afsterft en na kortere of langere tijd ineenzijgt. In de schaduw van het 'schijnstruweel' kunnen zich slechts weinig planten handhaven, temeer doordat de grond eronder bedekt is met een dikke laag dood plantenafval en de bodem dicht doorworteld is door de overheersende plantensoort.
Van de genoemde planten stelt Kruidvlier de hoogste eisen aan de voedselrijkdom van de grond. Hij groeit op humus-, vocht- en kalkhoudende, stikstofrijke, meestal vrij zware maar niet dichtgeslagen bodem, op klei, löss, leem en krijtverweringsgrond. Hij staat in weg- en spoorbermen, op dijken, aan bosranden en op kapvlakten, op zonnige of licht beschaduwde plekken, vaak op hellend terrein en dikwijls in de buurt van stromend water. In bermen die meer dan eenmaal per jaar worden gemaaid, kwijnt hij weg, wat wel één van de oorzaken van zijn achteruitgang zal zijn.
De snelle stengelgroei van Kruidvlier is mogelijk dankzij de grote reserves die in het winterhalfjaar in de forse wortelstokken opgeslagen liggen; 's zomers heeft hij een aanzienlijk deel van zijn voorraad van bepaalde voedingselementen boven de grond staan, en als hij door maaien te vaak van een deel van deze voorraad wordt beroofd, raakt hij uitgeput. Anderzijds kan hij zich op ongemaaide taluds van dijken en weginsnijdingen flink uitbreiden. In de manshoge Kruidvliervegetatie weten alleen de liaan Haagwinde (Calystegia sepium) en een enkel exemplaar van Gewone Berenklauw (Heracleum sphondylium) zich soms tot gelijke hoogte op te werken als het overheersende gewas. De ondergroei bestaat uit planten als Grote Brandnetel (Urtica dioica) en Kleefkruid (Galium aparine).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Kruidvlier is een hoge kruidachtige plant, die meestal dichte begroeiingen vormt waaronder weinig of geen andere plantensoorten kunnen gedijen. Kruidvlier houdt van vochtige, matig voedselrijke en kalkrijke bodems, met een eerder fijnkorrelige textuur. De soort komt voor in haagkanten, in weg- en spoorbermen, op taluds en in holle wegen, op kapplaatsen in thermofiele bossen, in bosranden of langs rivieroevers. Op plaatsen die meer dan eenmaal per jaar gemaaid worden, kan kruidvlier zich niet handhaven.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.