Kleine egelskop vormt als waterplant zwevende stengels en drijvende bladeren terwijl hij als oeverplant niet meer dan middelhoog wordt met overhangende bladeren. In tegenlicht vertonen deze donkere nerven en dwarsnerfjes. De bloeiwijze bevat gewoonlijk twee tot vijf van elkaar verwijderde vrouwelijke hoofdjes en witgele mannelijke hoofdjes aan de top. Kleine egelskop groeit in zoet, min of meer voedselrijk maar niet vervuild, stilstaand of stromend water van sloten, afwateringskanalen, beken en oude rivierlopen, vaak op de grens van water- en oeverbegroeiing.
Het verspreidingsgebied van kleine egelskop beslaat de gematigde tot koele zone van het noordelijk halfrond tussen de poolcirkel en 40° N.B. In Wallonië is het een vrij zeldzame soort die in alle districten vertegenwoordigd is.
In Vlaanderen is kleine egelskop globaal vrij algemeen. In de Kempen is de soort eerder algemeen, daarbuiten is ze veel minder frequent. Ze is vooral goed vertegenwoordigd in het stroomgebied van de beide Netes. In zandlemig Vlaanderen, ten oosten van Antwerpen en in de Leemstreek lijkt de soort terrein te verliezen. Het frequent schonen van waterlopen kan de soort in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld in de Noorderkempen en het Netebekken, enigszins geholpen hebben. De plant kan in niet-bloeiende toestand met andere egelskoppen verward worden.
Kleine egelskop vormt als waterplant zwevende stengels en drijvende bladeren die tot een meter lang kunnen worden. Als opgerichte oeverplant wordt hij niet meer dan middelhoog en heeft hij enigszins overhangende bladeren. De glanzend lichtgroene bladschijf is ongeveer een halve tot één centimeter breed, van boven vlak met een duidelijke middennerf, van onder min of meer gekield. In tegenlicht vertonen de bladeren donkere nerven en dwarsnerfjes. De bloeiwijze bevat gewoonlijk twee tot vijf van elkaar verwijderde vrouwelijke hoofdjes, waarvan de aanhechtingsplaats doorgaans duidelijk boven de oksel van het schutblad ligt (eigenlijk gaat het om hoofdjes met een steel die geheel of gedeeltelijk met de hoofdas vergroeid is). De schutbladen zijn aan de voet niet of nauwelijks verbreed. Aan de top van de bloeiwijze bevinden zich meestal vier of meer mannelijke hoofdjes, waarvan de onderste in de regel duidelijk op afstand van elkaar zitten, terwijl de bovenste aaneensluiten. Voor en tijdens de bloei zijn ze witgeel van kleur. De stempel is lijnvormig en ongeveer anderhalve millimeter lang. De vrucht vertoont in het midden een insnoering en is in de onderste een à twee millimeter steelvormig versmald.
Kleine egelskop komt voor in gematigde en koelere streken van het noordelijk halfrond. In Nederland is hij plaatselijk vrij algemeen, maar hij ontbreekt in Noord-Groningen en Noordwest-Friesland, evenals in het grootste deel van het Deltagebied en van Noord-Holland benoorden het IJ. Op de Waddeneilanden is hij alleen bekend van Texel en Ameland.
Kleine egelskop groeit in zoet, min of meer voedselrijk maar niet vervuild, stilstaand of stromend, meestal ondiep water van sloten, afwateringskanalen, beken en oude rivierlopen, vaak op de grens van water- en oeverbegroeiing. Hij komt voor op zand, leem, rivierklei en laagveen, gewoonlijk op plaatsen met kwel van zwak zuur tot neutraal grondwater. Behalve in zoet milieu kan hij ook in heel zwak brakke poldergebieden groeien, maar in de grote brakwatergebieden is hij opvallend afwezig. In stilstaand water handhaaft hij zich meestal slechts bij de gratie van periodieke verwijdering van de vegetatie. In voedselarme wateren zoals heidevennen wijst het verschijnen van Kleine egelskop op het binnendringen van voedselrijk water. In het zoetwatergetijdengebied is Kleine egelskop een enkele maal in ondergedoken vorm te vinden op plekken die ook bij eb niet droogvallen. Planten waarmee hij dikwijls samen voorkomt, zijn de oeverplanten Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica) en Moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis palustris) en de waterplanten Waterviolier (Hottonia palustris), Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum), Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis), Brede waterpest (Elodea canadensis), Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans) en Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Kleine egelskop groeit meestal in zoet, ondiep water, soms ook op de oever, van eerder voedselrijke waterlopen, sloten en plassen. De soort treedt niet op in sterk zure omstandigheden en zou gevoelig zijn voor accumulatie van sulfiden in de bodem. Ze pioniert op regelmatig geschoonde plaatsen en wordt met kwel geassocieerd.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.