Moerasvergeet-mij-nietje is een lage tot middelhoge, meestal overblijvende plant met een kruipende wortelstok die bloeit in de voorzomer en zomer. De plant heeft variabele beharing, vaak aanliggende haren op de stengel en bloemen in onbebladerde schichten. Moerasvergeet-mij-nietje groeit op vochtige, voedselrijke bodems, maar kan ook op voedselarme plekken langs stromend water voorkomen. De plant komt voor in diverse moerasvegetaties en kan zich uitbreiden met bovengrondse uitlopers; het is een voedselplant voor diverse insecten zoals snuitkevers en bladluizen.
Moerasvergeet-mij-nietje is een wijdverspreide Euraziatische soort die ook in Noord-Amerika ingeburgerd is. Het areaal van moerasvergeet-mij-nietje reikt in Europa minder noordelijk dan dat van zompvergeet-mij-nietje, maar wel wat zuidelijker. De soort komt in heel Europa voor, maar het minst frequent in Zuiden Zuidoost-Europa. De verspreiding van moerasvergeet-mijnietje in België is onvoldoende gekend (zie ook zompvergeetmij- nietje).
Moerasvergeet-mij-nietje is algemeen in Vlaanderen. Het huidige verspreidingsbeeld stemt beter dan bij zompvergeet-mijnietje overeen met het ‘groepskaartje’ uit de eerste kartering (zomp- en moerasvergeet-mij-nietje samen). Een trend berekenen is niet mogelijk. Het verspreidingskaartje van moerasvergeet- mij-nietje in Vlaanderen (tweede karteringsperiode) vertoont een vrij diffuus patroon, waarbinnen alleen opvalt dat de grootste dichtheden van hokken zich in de riviervalleien bevinden en dat plaatselijke waarnemerseffecten detecteerbaar zijn. Hierdoor lijkt het alsof de Kempen en de Zand- en Zandleemstreek meer voorkeur genieten, maar het is momenteel niet uit te maken of dat werkelijk zo is.
Moerasvergeet-mij-nietje is een lage tot middelhoge, soms hoge, meestal overblijvende voorzomer- en zomerbloeier met een kruipende wortelstok. Vaak breidt het zich uit met behulp van bovengrondse uitlopers. De beharing is nogal variabel, maar gewoonlijk draagt de plant overwegend aanliggende haren; de stengelbasis is vaak afstaand behaard. De bloemen staan in onbebladerde schichten. De zoom van de bloemkroon is vlak en doorgaans meer dan een halve centimeter in middellijn, maar de bloemgrootte varieert nogal. De kroonslippen bedekken elkaar voor de helft van hun lengte. Na de bloei staat de bloemsteel af of kromt zich naar onder. De dan bekervormige kelk is hoogstens tot op een derde ingesneden, met driehoekige slippen.
Moerasvergeet-mij-nietje komt in verschillende vormen in de gematigde en koelere streken van het noordelijk halfrond voor; in Noord-Amerika is het oorspronkelijk ingevoerd. In het grootste deel van Nederland is het algemeen, maar in zeekleigebieden en brakwaterveenstreken en op hooggelegen, voedselarme zandgronden wordt het minder aangetroffen. Moerasvergeet-mij-nietje komt in zeer uiteenlopende moerasvegetaties voor. Over het algemeen staat het vooral op voedselrijke bodem, maar langs stromend water kan het ook op voedselarme grond groeien, bijvoorbeeld langs sprengen in heidegebieden aan de rand van de Veluwe. Het verdraagt matige beschaduwing, maar ook als bosplant komt het in hoofdzaak binnen bereik van stromend water voor.
Behalve langs zoet water kan het ook aan zwak brakke polderwateren groeien. Sterker brakke standplaatsen mijdt het, bijvoorbeeld terreinen die door zeewater worden overspoeld. Maximale afmetingen bereikt Moerasvergeet-mij-nietje in het zoetwatergetijdengebied. Hier staat het in allerlei vegetaties tussen de gemiddelde hoog- en laagwaterlijn: in riet- en biezenvelden en laaggelegen grienden. Wordt een uit louter Riet (Phragmites australis) bestaande begroeiing niet meer regelmatig gemaaid, dan is Moerasvergeet-mij-nietje een van de eerste planten die 'verruiging' van het getijden-rietland aankondigen. In de rivierdalen vormt de plant vaak een gordel aan de bovenrand van 's zomers droogvallende, beweide oevers van binnen- en buitendijkse kolken en oude rivierarmen, die 's zomers door zijn hemelsblauwe kleur al van verre opvalt. Verder staat Moerasvergeet-mij-nietje langs plassen, beken en poldersloten. Tussen andere oeverbegroeiing kan het vrij hoog worden, maar het treedt meer op de voorgrond op de overgang van oevers naar weilanden. Verder kan het vanaf de oever drijvende, ook 's winters groene matten op het water vormen. Ook in aanspoelselgordels en op drijftillen komt het nogal eens voor. In beekdalen en brongebieden wordt het, behalve aan waterkanten, ook in moerassige hooilanden en broekbossen aangetroffen. In duinvalleien groeit het veel minder dan Zompvergeet-mij-nietje. Planten die dikwijls samen met Moerasvergeet-mij-nietje voorkomen, zijn Gele waterkers (Rorippa amphibia), Moeraswalstro (Galium palustre), Mannagras (Glyceria fluitans), Pijptorkruid (Oenanthe fistulosa), Beekpunge (Veronica beccabunga), Dotterbloem (Caltha palustris) en in sommige streken Bittere veldkers (Cardamine amara). Moerasvergeet-mij-nietje is voedselplant van de snuitkever Ceutorhynchus euphorbiae, de wantsen Dictyla convergens en lupuli, en de bladluis Myzus myosotidis. Deze laatste leeft in overlangs samengeklapte bladeren.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Betreffende de taxonomie van de groep van vergeet-mij-nietjes met kelken zonder afstaande haren: zie de opmerkingen bij zompvergeet-mij-nietje. De standplaatsvereisten van moerasvergeet-mij-nietje zijn zeer vergelijkbaar met die van zompvergeet-mij-nietje: zompige oevervegetaties, natte graslanden, moerassige plaatsen enz.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.