De Bosandoorn is een middelhoge tot hoge zomerbloeier met vertakte bloeistengels en kruipende uitlopers, die een sterke 'netelgeur' verspreidt. De onderste bladeren zijn breed, eirond, en grof gezaagd, hogerop zijn ze smaller en korter gesteeld. De bloemen zijn donker purperrood en staan in schijnkransen van zes. De plant groeit op voedselrijke, vochtige bodems en komt vaak voor langs wegen, heggen en in bossen. Bosandoorn is een belangrijke nectarbron voor insecten zoals de sachembij en diverse wantsen.
Bosandoorn heeft een Eurosiberisch areaal. De soort komt voor in de gematigde delen van Europa oostwaarts tot de Oeral en de Kaukasus. In West-Siberië is er nog een geïsoleerd deelareaal. De soort ontbreekt grotendeels in Noord-Scandinavië en op het Iberisch Schiereiland. In Noord-Amerika en Nieuw-Zeeland is ze op enkele locaties ingeburgerd. In België komt ze overal algemeen voor, behalve in de Polders, de Duinen en het noordelijk deel van de Kempen.
In Vlaanderen is bosandoorn globaal zeer algemeen. De soort komt in hoofdzaak voor in de Zand- en Zandleemstreek en in de Leemstreek, terwijl ze de Duinen, de Polders en de Kempen mijdt. De verspreiding van de soort is grotendeels stabiel gebleven alhoewel er tijdens de tweede karteerperiode een lichte uitbreiding is vastgesteld in de Noorderkempen en langs de Westkust.
De Bosandoorn is een middelhoge tot hoge zomerbloeier met veelal vertakte bloeistengels en met kruipende uitlopers. De plant verspreidt een krachtige, om niet te zeggen brutale, 'netelgeur'. De onderste bladeren zijn typische netelbladeren: breed, eirond met een toegespitste top, een grof gezaagde rand, een hartvormige voet en een lange steel. Hogerop zijn de bladeren smaller en korter gesteeld. Gewoonlijk tellen de schijnkransen zes bloemen. Deze hebben een donker purperrode, bijna zwartrode bloemkroon. De onderlip vertoont een honingmerk.
Bosandoorn komt voor in Europa met uitzondering van enige noordelijke en zuidelijke randgebieden, voorts in de Kaukasus en Centraal-Azië. In Nederland is hij vrij algemeen in bosrijke streken (of heggenlandschappen) op voedselrijke, niet te zware grondsoorten. Op voedselarme zandgronden en op veen en zeeklei is hij zeldzaam; op de Waddeneilanden is hij alleen van Texel bekend.
Bosandoorn is een plant van licht tot matig beschaduwde plaatsen op vochthoudende tot vochtige maar niet doornatte, humus- en voedselrijke, minerale bodem: leem, slibhoudend of lemig zand, klei, löss of krijtverweringsgrond. Vaak is de humeuze bovengrond los van structuur, de ondergrond echter tamelijk compact. De plant komt zowel op de betere pleistocene en oudere gronden voor, als op rivier- en zeeklei; wel is deze soort een indicator van de meer 'gerijpte' kleigronden. Als bosplant is Bosandoorn vooral te vinden in essen-lepelbossen, vogelkers-essenbossen en lichte eiken-haagbeukenbossen. In schaduwrijker bos en op drogere en/of voedselarmere grond is hij vooral in de zoom te vinden: langs wegen en paden, op de grens met niet te zwaar bemeste landbouwgronden, en ook op de hogere delen van beekoeverwallen. In het zoetwatergetijdengebied is hij beperkt tot de hoogst gelegen bosgedeelten, die niet regelmatig onder water komen. Verder is hij te vinden langs heggen, onder meer op leemgronden en in hooggelegen uiterwaarden, aan beschaduwde slootkanten en dijken, in Zuid-Limburg op belommerde plaatsen in graften. Waar Bosandoorn op onbeschaduwde plaatsen groeit, is dat een aanwijzing dat ter plaatse (laan)bomen of struiken hebben gestaan. Planten waarmee hij dikwijls samen voorkomt, zijn Geel nagelkruid (Geum urbanum), Reuzenzwenkgras (Festuca gigantea) en Groot heksenkruid (Circaea lutetiana).
Een sachembij met een uitgesproken voorkeur voor Bosandoorn als nectarbron is Anthophora furcata. De plant is ook favoriet bij een aantal wantsen. Onder de schildwantsen geldt dit voor de twee Nederlandse vertegenwoordigers van het geslacht Eusarcoris (aeneus en fabricii, de laatste alleen in Zuid-Limburg). Van de bloemwantsen zijn enige Dicyphus-soorten speciaal op Bosandoorn aan te treffen. Het zijn relatief smalle, langpotige en daardoor op muggen lijkende insecten. Van de voedingsgewoonten van deze wantsen is weinig bekend; de aard van hun binding aan de plant is daardoor onduidelijk. Op Bosandoorn levende galmuggen zijn Ametrodiplosis crassinerva en Wachtliella stachydis. De eerste tast alleen bloemen aan, die daardoor opzwellen en niet opengaan. De tweede vervormt hele bloeiwijzen, met inbegrip van de bladeren, die aan de rand sterk opzwellen en inrollen. Bosandoorn is voorts de zomergastheer van de bladluis Cryptomyzus ribis, die 's winters op Ribes-soorten leeft.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Bosandoorn is een soort van licht tot matig beschaduwde plaatsen. Ze komt voor in tal van habitats, vaak op verstoorde plekken. Ze wordt aangetroffen in struwelen en open bossen, in bosranden, langs bospaden en hagen, in weinig frequent gemaaide wegbermen, langs rivieroevers en langs holle wegen. Als onkruid staat ze ook in tuinen. Meestal zijn de standplaatsen vochtig, licht zuur tot basenrijk en matig tot sterk voedselrijk. Het is een sterk competitieve soort, die door middel van uitlopers tamelijk grote oppervlakken kan innemen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.