Dennenorchis bloeit in de zomer en is een kruipende, vertakkende plant met bladrozetten. De rozetbladeren zijn donkergroen en bevatten opvallende dwarsnerven. De witte, zoetgeurende bloemen groeien in een schroefvormige aar. Dennenorchis komt voor in noordelijke koud-gematigde gebieden en in gebergten in het zuiden. Deze orchis is pas recentelijk in Nederland beginnen vestigen en is hier extreem zeldzaam. Ze kan gevonden worden in naaldbossen en groeit in het naaldstrooisel dat ligt op de voedselarme ondergrond. Als gevolg van haar korte wortels is deze plant zeer gevoelig aan droogte en komt zij eerder voor op plekken die tegen uitdroging beschermd zijn door, bijvoorbeeld, mossen.
Alle bekende waarnemingen komen uit de Kempen. In de periode 1939-1971 werd de soort gevonden in de omgeving van Turnhout en van Waterschei-Opgrimbie.
De oudste waarneming in Vlaanderen dateert van 1942 en is afkomstig van Turnhout. Ook momenteel houdt in de omgeving van Turnhout een populatie van enkele honderden dennenorchissen jaar na jaar stand. In Limburg is de soort op drie locaties gevonden: Opgrimbie, Lanaken en Pietersembos.
Dennenorchis is een lage, altijdgroene zomerbloeier met kruipende, vertakte wortelstokken, die eindigen in bladrozetten. De rozet kan drie jaar in functie blijven en in haar tweede jaar een bloeistengel voortbrengen. De vrij donker groene rozetbladeren zijn eirond met vrij spitse top en steelvormig versmalde voet. De lengtenerven worden door vrij opvallende dwarsnerven met elkaar verbonden. Soms zijn de bladeren gemarmerd door lichte stroken langs de nerven. Oude bladeren worden dikwijls papierachtig en doorschijnend. De stengel is (behalve aan de voet) met klierharen bezet, evenals de aarspil, het vruchtbeginsel en de buitenkant van het bloemdek. Boven de rozet draagt de stengel enkele schedevormige bladeren met aan de voet vergroeide randen, hogerop enige schutbladachtige bladeren. De smalle, vrij dichte bloeiwijze is een smalle, vrij dichte, naar één kant gekeerde of schroefvormige aar, eventueel met trosvormige voet. De groene schutbladen omhullen deels het vruchtbeginsel. Dit staat vrijwel rechtop en is aan de top haaks omgebogen, zodat het witte, klokvormige bloemdek naar buiten gekeerd is. De bloemen geuren zoet. De omhoogwijzende sepaal vormt met de petalen een helm; de zijdelingse sepalen staan iets uitgespreid. De kortere, ongespoorde lip heeft een diep komvormige basis, waarin nectar wordt afgescheiden, en een haaks daarop staande, gootvormig-driehoekige top. De twee stuifmeelklompjes hebben een gemeenschappelijk hechtschijfje, dat tussen twee uitsteeksels van het snaveltje ligt.
Dennenorchis is in Europa de enige vertegenwoordiger van een in hoofdzaak Oostaziatisch geslacht van ruim vijftig soorten. Zij komt voor in gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond, zuidwaarts voornamelijk in gebergten. In Nederland is zij een neofiet, die voor het eerst werd aangetroffen in 1880 op de Veluwe, vervolgens op verspreide plaatsen in andere pleistocene streken en in de Hollandse duinen, in 1952 op Ameland en daarna ook op andere Waddeneilanden (niet op Texel). Inmiddels is zij in de pleistocene streken weer een grote zeldzaamheid geworden. In de duinen is zij op enkele plaatsen talrijk, met name bij Schoorl en op Terschelling.
Dennenorchis was de eerste naaldbosneofiet die in ons land verscheen; zij werd als zodanig gevolgd door onder meer Linnaeusklokje (Linnaea borealis) en Kleine keverorchis. Naaldbossen vormen een biotoop die van nature niet of nauwelijks bij ons voorkomt. Sinds de 19de eeuw zijn op de zandgronden op grote schaal naaldbossen aangeplant, aanvankelijk vooral Grove den (Pinus sylvestris). Na dertig à veertig jaar kan zo'n naaldhoutaanplanting geschikt zijn voor vestiging van Dennenorchis. Aan de kust groeit zij onder Zwarte den (P. nigra); een enkele maal is zij onder Sparren (Picea spec.) of Lorken (Larix spec.) gevonden. Zij wortelt in half-verteerd naaldenstrooisel. De ondergrond bestaat in veel gevallen uit zeer humus- en voedselarm, kalkloos zand, maar kan ook lemig en/of kalkhoudend zijn. Haar oppervlakkige wortelstelsel maakt Dennenorchis, die gewoonlijk vrij ver boven het grondwater staat, nogal gevoelig voor droogte. Vaak groeit zij op plekken waar de bodem tegen uitdroging beschermd wordt door een dek van forse bladmossen, Bronsmos (Pleurozium schreberi), Groot laddermos (Pseudoscleropodium purum) of Gewoon gaffeltandmos (Dicranum scoparium), of een mat van Kraaihei (Empetrum nigrum). Tevens staat zij vaak in de beschutting van struiken als Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) en Sporkehout (Rhamnus frangula) die een ijle tot vrij dichte ondergroei onder het naaldhout vormen, vaak behangen met Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum). Op een Drentse groeiplaats werd waargenomen dat zij weliswaar het weligst placht te groeien op plekken met ijle struikgroei, maar onder een dichte struiklaag veel minder van strenge winters te lijden had. Naaldhoutaanplantingen zijn in principe productiebos dat na verloop van tijd geveld wordt, waarbij Dennenorchis pleegt te verdwijnen. Maar ook zonder kappen van het bos ruimt zij vroeg of laat vaak weer het veld, mogelijk doordat de strooisellaag te dik wordt en daardoor te gemakkelijk uitdroogt.
Nadat Dennenorchis als naaldbosneofiet voet aan de grond gekregen had, is zij ook hier en daar in meer natuurlijke biotopen verschenen. Zo is zij in Noord-Overijssel in een bosje van Ruwe berk (Betula pendula) gevonden, in Midden-Drenthe onder struweel van Jeneverbes (Juniperus communis). In noordelijk Noord-Holland is zij inmiddels plaatselijk talrijk in bosjes van Zachte berk (Betula pubescens) in duinvalleien; ook is zij gevonden in een Kraaiheivegetatie op een open noordhelling. Deze nieuwe vestigingen kunnen echter niet verhelen dat zij, over het geheel genomen, weer op haar retour is en bij het bosbeheer speciale aandacht verdient, wil men haar voor de Nederlandse flora behouden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Dennenorchis is gebonden aan naaldenhumus en de moslaag in naaldhoutbossen waardoor de soort in Vlaanderen een buitenbeentje vormt. Het is een soort van iets vochtige standplaatsen, waar ze uitsluitend in de bovenste laag van goed doorluchte bodems leeft. Het is een circumpolaire soort, die ook in Noord-Amerika wijdverspreid is. Bij ons is het een neofyt, die het begin van de twintigste eeuw verschenen is in Wallonië (DEVILLERS et al. 1990). Waarschijnlijk is ze ooit meegekomen met plantgoed van dennen en heeft ze zich in België vervolgens gevestigd in oude, licht doorlatende dennenbossen. De eerste melding in België dateert van 1902 (Wépion, prov. Namen (LETEN 1989). In Wallonië komt ze lokaal in een aantal naaldhoutbossen voor. Gezien de specifieke biotoopeisen is dennenorchis in Vlaanderen nooit veel aangetroffen en is het ook nu nog een uiterst zeldzame soort, in tegenstelling tot de situatie in Wallonië, waar ze zich uitbreidt. Daartegenover staat dat ze in de milieus waar ze wordt aangetroffen lange tijd kan standhouden en mogelijk zelfs nieuwe, naburige en gelijkaardige standplaatsen koloniseren.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.