Drijvende waterweegbree is een tenger water- en oeverplantje met drijvende, elliptische, 1 tot 3 cm grote blaadjes en ondergedoken, lijnvormige bladeren van ongeveer 0,5 cm breed. De bloemen hebben 3 witte kroonbladen met een geel centrum en hebben een diameter van ongeveer 2 cm. Ze drijven op het water en bloeien in de periode juni-oktober. De dopvruchtjes rijpen onder water. De zaden kunnen in de bodem tientallen jaren hun kiemkracht behouden. De plant kan zich ook vegetatief uitbreiden door de vorming van uitlopers.
Op de resterende groeiplaatsen dient het beheer zich vooral te richten op het behoud of verbeteren van de waterkwaliteit en het vertragen van de successie naar vegetatietypes die de soort wegconcurreren. Windwerking op het water is bevorderlijk om accumulatie van organisch materiaal op de waterbodem tegen te gaan. Vermits ook beschaduwing en bladval in het water ongunstig zijn, kan het nodig zijn om oeverzones vrij te houden van dichte boom- en struikbegroeiing. Visbepotingen zijn ongewenst. Indien op oude groeiplaatsen nog een zaadvoorraad aanwezig is, kan de soort zich eventueel opnieuw vestigen wanneer het habitattype hersteld wordt.
In Vlaanderen kwam Drijvende waterweegbree vroeger op een groot aantal plaatsen verspreid over de hele Kempen voor, met de Demer en Beneden-Dijle als zuidgrens. Daarnaast waren er geïsoleerde populaties in de Vlaamse Zandstreek. Verschillende vindplaatsen zijn ondertussen verdwenen; de laatst gekende populatie in de Vlaamse Zandstreek (Kraenepoel) dateert van 1984.
De Drijvende waterweegbree is in tegenstelling tot de overige inheemse soorten van de Waterweegbreefamilie een typische waterplant. Zij heeft een wortelrozet waarin aanvankelijk alleen lintvormige bladeren worden gevormd, die enige decimeters lang kunnen worden. Doorgaans blijven deze onder water, maar soms laten de wortels uit de bodem los en dan bereiken de lintvormige bladeren de waterspiegel: de plant gaat 'zwemmen'. In de rozet worden later ook lang gesteelde bladeren met een slechts enkele centimeters lange, ronde tot ovale, beiderzijds afgeronde, plat op het water drijvende bladschijf gevormd. Verder ontspringen aan de rozet stengels in de vorm van uitlopers, die meer dan een halve meter lang kunnen worden en waarvan sommige over de bodem kruipen en nieuwe rozetten vormen, terwijl andere zich tot zwevende bloeistengels ontwikkelen. Deze bloeistengels hebben aan de knopen kransen van drie schutbladen, waarvan een of twee in hun oksel een lang gesteelde bloem dragen, terwijl in de oksel van het derde schutblad zich enkele drijvende bladeren ontwikkelen; tenslotte vormen zich ook aan de knopen van de bloeistengels vaak wortels. Het vertakkingspatroon lijkt op dat van Kruipende moerasweegbree. De bloei begint vrij vroeg, vaak al in de voorzomer. De bloemen steken boven water uit, maar na de bloei kromt hun steel zich naar beneden, zodat de vruchten onder water rijpen. De kroon is ongeveer twee centimeter in middellijn ; de kroonbladen zijn zuiver wit met een gele nagel. De vruchtjes meestal zes tot negen per bloem, soms meer - vormen een 'stekelhoofdje'. Ze zijn omgekeerd eivormig met een scheve snavel en twaalf tot vijftien lengteribben en groeven.
Drijvende waterweegbree heeft een beperkt areaal, dat zich van Zuid-Frankrijk tot Noord-Engeland en Zuid-Zweden en oostwaarts tot Noord-Duitsland en Polen uitstrekt. Binnen dit gebied ligt Nederland min of meer centraal. In de pleistocene streken van ons land was de plant vroeger plaatselijk vrij algemeen; tegenwoordig is zij zeldzaam geworden, al weet zij zich naar verhouding beter te handhaven dan Stijve moerasweegbree. Voorts is zij op enige plaatsen in laagveengebieden, in de duinen en in Zuid-Limburg aangetroffen, maar op de meeste van deze vindplaatsen is zij nu verdwenen. In haar hele areaal geldt zij als een bedreigde soort.
Drijvende waterweegbree is een plant van stilstaand of stromend, zwak zuur, carbonaat- en fosfaatarm water met een zandige, meestal niet of weinig humeuze bodem. Zij staat dikwijls op plaatsen waar de waterstand vrij sterk wisselt, maar zelden op droogvallende plekken. In vennen waar ten gevolge van verzuring Knolrus (Juncus bulbosus) en Veenmos (Sphagnum spp.) zich uitbreiden, verdwijnt zij zeer snel. Hierdoor heeft zij tegenwoordig in heidestreken alleen nog een kans in pas gegraven of regelmatig geschoonde poelen en sloten. Pas gegraven poeltjes voor amfibieën geven deze soort dikwijls een nieuwe vestigingsmogelijkheid. Verder staat zij tegenwoordig voornamelijk in waterlopen met een zekere stroming, bijvoorbeeld afwateringskanaaltjes. Hier blijkt zij zich in van nature voedselarme omgeving, zoals op de Noord-Limburgse zandgronden en in de Drentse veenkoloniën, soms zelfs te midden van landbouwgronden te kunnen handhaven, ook al is veel van haar achteruitgang aan zware bemesting toe te schrijven. In grotere kanalen staat zij soms eventueel met zwemmende' rozetjes aan de rand, op plekken waar uit de omgeving voedselarm water uit de omgeving toestroomt. In het algemeen staat zij in voedselrijkere omgeving vaak op plekken met afstromend regenwater of met kwel; niet alleen wordt hierdoor de voedselrijkdom van het water ten gunste van Drijvende waterweegbree verminderd, maar zij profiteert tevens van de toevoer van kooldioxide met het kwel- of regenwater. In snel stromende beken, zoals de Beerze in Midden-Brabant, kan zij wel talrijk optreden maar komt zij niet tot bloei. Planten waarmee Drijvende waterweegbree nogal eens samen optreedt, of althans vroeger samen voorkwam, zijn Vlottende bies (Scirpus fluitans), Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), Drijvend fonteinkruid (P. natans), Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum), Moerashertshooi (Hypericum elodes), Stijve moerasweegbree en Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis). Maar zij is ook dikwijls op een bepaalde plek als enige waterplant aan te treffen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
De plant groeit in stromend of stilstaand water, zoals vijvers, sloten en plassen en op de kortstondig droogvallende oevers daarvan. Het is een typische soort van wateren met pioniervegetaties van de Oeverkruidklasse (habitattypes 3110 en 3120). Het water is helder, vaak vrij voedselarm tot matig voedselrijk, zuur tot licht basisch en met zeer lage fosfaaten nitraatgehaltes. De plant verdwijnt van zodra te veel concurrentie met andere planten optreedt. In voedselarme omstandigheden, waarbij er niet te veel ophoping van organisch materiaal op de bodem plaats vindt, kan de soort langdurig stand houden. In voedselrijkere omgeving is de soort meestal gebonden aan situaties met ijzerrijk kwelwater of andere milieuomstandigheden die de successie naar vegetaties met meer competitieve soorten vertragen.
De achteruitgang van de soort is vooral te wijten aan eutrofiëring of verzuring van het water, habitatvernietiging en verlies van habitatdynamiek. Ook invasieve soorten kunnen lokaal een rol spelen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.