Gewone smeerwortel is een middelhoge tot hoge, borstelig behaarde plant die bloeit in de lente en zomer met knikkende bloemen in verschillende kleuren. De plant groeit op vochthoudende tot natte, zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op voedselrijke bodems en heeft een stevige penwortel met grote rozetbladeren en vertakte bloeistengels. Gewone smeerwortel kan bloeien in diep paarsrood, blauwpaars, purperroze, roomwit of zuiver wit en heeft glanzend bruine nootjes die door mieren worden verspreid. De plant wordt soms vergezeld door soorten als haagwinde, gewone berenklauw en fluitenkruid, en kan een hybride vormen met ruwe smeerwortel, die als sier- of voedergewas wordt aangeplant en soms verwildert.
Het oorspronkelijk verspreidingsgebied van gewone smeerwortel situeert zich in de gematigde delen van Europa. Het areaal strekt zich oostwaarts uit tot de Oeral. De soort komt ook voor in een beperkt gebied in Centraal-Azië en is ingeburgerd in Noord-Amerika en Nieuw-Zeeland. In België is gewone smeerwortel wat minder algemeen in Wallonië dan in Vlaanderen, vooral in de Ardennen.
Gewone smeerwortel is een uiterst algemene soort in Vlaanderen en het aantal vindplaatsen is gedurende de laatste karteerperiode toegenomen. Alleen in bepaalde delen van de Kempen (met name het zeer droge Kempense Plateau) ontbreekt ze.
Gewone smeerwortel is een middelhoge tot hoge, bossige, borstelig behaarde, overblijvende lente- en zomerbloeier, die gewoonlijk in de laatste week van april begint te bloeien. Aan een forse penwortel ontspringen lang gesteelde rozetbladeren, die tot bijna een halve meter lang kunnen worden, en een of meer bloeistengels. Deze zijn dik, vlezig, hol, naar boven toe vertakt, met kort gesteelde tot zittende stengelbladeren, die aan de voet als vleugelranden op de stengel aflopen. De bladeren zijn langwerpig- tot lancetvormig-eirond en lopen in een lange spits uit; aan de voet zijn ze geleidelijk of meer abrupt versmald. De knikkende bloemen staan aan de stengeltoppen in vrij dichte schichten, die aan de voet twee bladeren en overigens geen schutbladen dragen. De kelk is gedeeld. De kroon bestaat uit een buisvormige basis en een urnvormige 'bovenste' helft met korte, teruggekromde lobjes. De keelschubben zijn priemvormig en vormen samen een trechter, die het stuifmeel geleidt dat door bezoekende hommels wordt 'losgetrild'. Verrassend is het aantal kleurschakeringen waarin smeerwortel kan bloeien: diep paarsrood of blauwpaars, flets purperroze, roomwit of zuiver wit, zelden wit met paarse strepen. Over het algemeen komen verschillende kleuren naast elkaar op dezelfde groeiplaats voor, maar er zijn enkele vindplaatsen met (erfelijk) louter witbloemige exemplaren. De grote, glanzend bruine nootjes dragen een vlezig aanhangsel en worden door mieren verspreid.
Het areaal van gewone smeerwortel omvat West-, Midden- en Oost-Europa, noordwaarts tot Midden-Scandinavië, zuidwaarts tot de Pyreneeën, Midden-Italië en de Balkan; verder is hij bekend uit Centraal-Azië. In het grootste deel van Nederland komt hij algemeen voor, maar in hooggelegen, voedselarme zandstreken in het oosten is hij minder algemeen, evenals op de Waddeneilanden. Een gomachtig bestanddeel van de penwortel is sinds de oudheid in gebruik als heelmiddel voor wonden en heeft zijn reputatie tot op heden behouden.
Gewone smeerwortel is een plant van vochthoudende tot natte, zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op carbonaat- en voedselrijke bodem, hetzij op minerale grond of op zandig tot kleiig veen; op pure veengrond komt hij weinig voor. Vaak heeft de standplaats een nogal ruig karakter doordat er aanspoelsel wordt afgezet of griend- of rietafval wordt neergeworpen, waardoor in hoofdzaak forse groeiers een kans krijgen. Onder deze planten heeft Gewone smeerwortel - evenals Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris) - een voorsprong doordat hij al vroeg in de lente tot ontplooiing komt. Hij staat in oeverruigten langs rivieren, beken, kanalen, sloten en plassen, ook op kribben en stenen beschoeiingen. In de rietkraag langs grote plassen komt hij vooral aan de loefzijde voor, waar het meeste materiaal aanspoelt. In het zoetwatergetijdengebied wordt gewone smeerwortel veel aangetroffen in grienden en oeverwalruigten omstreeks de gemiddelde hoogwaterlijn en daarboven; sporadisch lager in de zonering, en nauwelijks op plaatsen die bij elke vloed onder water komen. In buitendijkse oevervegetaties in brak gebied is de plant maar zelden te vinden. Als graslandplant staat gewone smeerwortel vooral op kleiige dijkhellingen en in uiterwaardhooilanden, vaak tussen Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis). In weiland komt hij zelden voor, het meest nog op kwelplekken, waar de bodem door het vee is stukgetrapt. Als bosplant groeit hij, behalve in grienden, ook in essen- en elzenbossen op zandige tot kleiige rivier- en beekafzettingen en op min of meer veenachtige bodem. Ook onder heggen en struweel in uiterwaarden is hij vaak aanwezig. In het polderland staat hij dikwijls langs sloten aan de rand van pestbosjes. Met slootbagger kunnen nootjes van Gewone smeerwortel op akkers terechtkomen; op natte of zwaar bemeste grond kunnen ze daar ook ontkiemen, waarna de plant een vrijwel onuitroeibaar 'onkruid' kan worden, met name in maisvelden en op dalgronden. Planten die gewone smeerwortel op allerlei standplaatsen kunnen vergezellen, zijn onder meer Haagwinde (Calystegia sepium), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Fluitenkruid, Speenkruid (Ranunculus ficaria) en Rietgras (Phalaris arundinacea).
Gewone smeerwortel kan een bastaard vormen met een verwant uit de Kaukasus, de Ruwe smeerwortel (Symphytum asperum). Deze laatste soort onderscheidt zich doordat de bloemkroon bij volle ontplooiing klokvormig en donker hemelsblauw is, verder doordat de bovenste bladeren nauwelijks op de stengel aflopen, door een stekeliger beharing en door de doffe, gemaasde nootjes. De hybride, Bastaardsmeerwortel (S. x uplandicum) genaamd, houdt het midden tussen zijn oudersoorten. Hij is vruchtbaar en kan met beide terugkruisen, waardoor een vloeiende reeks van overgangsvormen ontstaat. Ruwe smeerwortel en de bastaard worden wel als sier- of voedergewas aangeplant en verwilderen soms
Smeerwortelspecialisten
Op de rottende voet van bladstelen van Gewone smeerwortel verschijnen in de herfst soms bundels van een kleine plaatjeszwam, die specifiek aan deze plant gebonden is: de Smeerwortelmycena (Hemimycena candida). Zij heeft een iets trechtervormig, sneeuwwit hoedje op een wat waterig ogende steel. Een periode van zacht en regenrijk herfstweer begunstigt haar optreden, dat vaak maar een of twee weken duurt. Door deze korte verschijningsduur en doordat zij laag bij de grond aan de basis van een fors uitstoelende plant groeit, wordt zij gemakkelijk over het hoofd gezien. Het meest valt zij nog op plekken waar smeerwortels enkele weken tevoren zijn afgemaaid. Een roestzwam die smeerwortel sterk kan aantasten en hele planten oranje kan kleuren, is Melampsorella symphyti. Eenmaal geïnfecteerde planten raken deze roest niet meer kwijt, doordat hij zich ook in het wortelstelsel nestelt. Hij wisselt niet van gastheer.
Ook in een aantal insectengroepen heeft smeerwortel specifieke kostgangers. Onder de kevers zijn te noemen de bladhaantjes Longitarsus symphyti en L. curtus, de snuitkever Ceutorhynchus symphyti en de glanskever Meligethes symphyti. Laatstgenoemd torretje scharrelt gewoonlijk in smeerwortelbloemen rond, waarvan het stuifmeel zijn voedsel vormt. Vaak is de kever met stuifmeel bedekt, en hij draagt stellig tot de bestuiving van de plant bij. Larven van Ceutorhynchus leven in vruchtbeginsels van deze plant, die daardoor samen met kelk en kroon opzwellen. Eveneens in bloemgallen ontwikkelen zich de larven van de galmug Dasineura symphyti. Van de mineervlieg Agromyza ferruginosa maakt de larve een grote, blaasvormige bladmijn. Onder de netwantsen is Dictyla humuli, en onder de bladluizen Aphis symphyti op smeerwortel gespecialiseerd. Enkele van de genoemde insecten zijn ook op longkruid aangetroffen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Gewone smeerwortel is een soort van ruigten, struwelen en bossen op zeer voedselrijke, natte tot vochtige bodems. Ze staat vooral langs de oevers van rivieren en beken, in verruigde (riet)moerassen en wegbermen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.