Kleine leeuwenbek is een lage, rechtopstaande, vaak bossig vertakte, grauwgroene, kleverig behaarde, eenjarige zomer- en herfstbloeier. De bladeren zijn spatelvormig tot lijnvormig en gaafrandig, de bloemen klein en los in trossen, met een bleekpaarse, tweelippige kroon. Kleine leeuwenbek groeit op zonnige, open, voedselrijke plaatsen en heeft zich, naast akkers, succesvol gevestigd langs spoorwegen en op rolsteenhellingen.
Het areaal van kleine leeuwenbek strekt zich uit van de Pyreneeën, Italië en de Balkan in het zuiden, tot Zweden en Zuid- Finland in het noorden. De oostgrens van het areaal loopt door Roemenië, het westen van Oekraïne en Polen. In Noord-Amerika is de soort ingeburgerd. In Vlaanderen wordt de huidige verspreiding grotendeels bepaald door het spoorwegnet. Langs de Grensmaas groeit de soort in meer natuurlijke milieus, namelijk de grindbanken langs de rivier. Dat is dan ook de regio waar de soort het algemeenst is.
In Vlaanderen is kleine leeuwenbek globaal een vrij algemene soort, waarvan het aantal populaties sinds kort sterk is toegenomen. Dat komt vooral door de uitbreiding langs het spoorwegennet, die de achteruitgang in akkermilieus volledig lijkt te compenseren. De abundantie en trend in Wallonië zijn in grote lijnen te vergelijken met die in Vlaanderen.
Kleine leeuwenbek is een lage tot zeer lage, rechtopstaande, vaak bossig vertakte, grauwgroene, sterk kleverig behaarde, eenjarige zomer- en herfstbloeier, die vanaf de voorzomer kiemt. De bladeren en schutbladeren zijn spatelvormig tot lijnvormig en gaafrandig; ze staan verspreid, de onderste in paren tegenover elkaar. De kleine bloemen zijn vrij lang gesteeld en staan in losse trossen. Ze hebben een diep vijftallige, rechtopstaande kelk en een bleekpaarse, tweelippige kroon met een tweespletige bovenlip en een driedelige onderlip. De kroonbuis draagt aan de voet een korte, kegelvormige spoor. De ingang van de kroon wordt door de welving van de onderlip niet geheel afgesloten. Meestal vindt zelfbestuiving plaats. De rijpe vrucht opent zich alleen aan de top, en de zaden hebben lengterichels die onderling in lengte verschillen.
Kleine leeuwenbek komt voor in Europa, met uitzondering van het hoge noorden, in Zuidwest-Azië en als neofiet in oostelijk Noord-Amerika.
Kleine leeuwenbek groeit op zonnige, open plaatsen op voedselrijk, matig droog substraat. Oorspronkelijk een akkerplant, heeft hij als spoorwegplant een nieuw bestaan opgebouwd, en zijn verspreidingspatroon weerspiegelt tegenwoordig vaak het spoorwegnet. In zuidelijker delen van Europa groeit hij van nature op rolsteenhellingen, vooral op kalkrijk gesteente, samen met bijvoorbeeld Smalle raai (Galeopsis ladanum subsp. angustifolia). Langs het spoor staat Kleine leeuwenbek in ballastbedden, op schouwpaden, en tussen plaveisel. Als akkerplant groeit hij tussen gewassen, in moes- en siertuinen, voornamelijk op krijt en zandige tot vrij zware, maar niet dichtgeslagen klei. Hier wordt hij vergezeld door Kleine wolfsmelk (Euphorbia exigua), Rood guichelheil (Anagallis arvensis), en soms door Stoppelleeuwenbekjes (Kickxia spp.). Een enkele keer staat hij op muurtjes of op steile, pas afgeslagen kleiwanden langs rivieren.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Kleine leeuwenbek komt in Vlaanderen vooral voor op spoorwegterreinen. De soort groeit er op weinig betreden delen van perrons, maar vooral op de ballastbedden van rangeerstations, tot zelfs tussen de sporen van weinig gebruikte spoorlijnen. In dit laatste milieu is het vaak de enige plant die overleeft. Veel minder vaak wordt kleine leeuwenbek ook gevonden op hakvruchtakkers en op ruderale plaatsen. Vooral in akkers is de soort sterk achteruitgegaan. Op spoorwegterreinen neemt het aantal groeiplaatsen van kleine leeuwenbek toe.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.