Het Rapunzelklokje is een middelhoge, verspreid behaarde plant. De bladeren hebben een zwak gekartelde tot gezaagde, enigszins golvende rand. De talrijke, afstaande bloemen staan in een losse pluim. Deze hebben opgerichte kelkslippen en een diep gespleten, licht violette kroon. Rapunzelklokje staat op grazige plaatsen en in de zoom van doornstruweel op vrij droge, lichte, humushoudende, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende en in elk geval niet sterk zure bodem.
De verspreiding van rapunzelklokje is beperkt tot Zuid-, West, Midden- en Oost-Europa. De noordgrens van het areaal loopt door Nederland. Ten noorden van die grens is de soort op ver- schillende plaatsen ingeburgerd.
Rapunzelklokje is algemeen in Vlaanderen. Het talrijkst is de soort langs de Grensmaas en in de Leemstreek. In de Kempen is ze vrij zeldzaam, in de Zand- en Zandleemstreek zeldzaam en in de Duinen en Polders nagenoeg volledig afwezig (met uitzondering van de polderdijken in het Oost-Vlaamse kreken- gebied). De soort vertoont een negatieve trend. In Wallonië is de plant vrij algemeen in de Leemstreek, de Kalkstreek en Lotharingen, en zeldzaam in de Ardennen.
Het Rapunzelklokje is een middelhoge, verspreid behaarde, twee- tot meerjarige plant, die minstens één winter als rozet doorbrengt, van de voorzomer tot de herfst kan bloeien en na vruchtzetting afsterft. De wortel is vlezig en raapvormig. In principe is de plant eenstengelig en alleen in de bovenste helft vertakt, maar als de hoofdstengel afgemaaid of aangevreten wordt, komen aan de voet verscheidene zijstengels tot ontwikkeling. De bladeren hebben een zwak gekartelde tot gezaagde, enigszins golvende rand. De rozetbladeren zijn smal spatelvormig en in een steel versmald; ze doen denken aan Scherpe fijnstraal (Erigeron acris), waarvan de bladeren echter sterker behaard zijn en een gave, niet golvende rand hebben. De stengelbladeren zijn lancetvormig. In de loop van de bloei sterven de rozetbladeren af. De vaak vrij talrijke, schuin omhoog staande tot afstaande bloemen staan in een vrij losse maar smalle, piramidevormige pluim. De omhooggerichte bloemstelen dragen dicht bij de voet twee steelblaadjes (een verschil met Weideklokje, waarbij ze ongeveer halverwege aan de bloemsteel staan). De bloemen hebben opgerichte, priemvormige kelkslippen en een vrij diep gespleten, licht violette kroon met een middellijn van één tot ruim twee centimeter. De rechtopstaande, onbehaarde doosvrucht opent zich met gaatjes nabij de top.
Rapunzelklokje behoort tot het zuidoostelijke element in onze flora: de noordwestelijke grens van zijn natuurlijke areaal loopt door Nederland. Het komt voor in Midden-, Zuid- en Oost-Europa, West-Azië en het Atlasgebied. In Scandinavië en Engeland geldt het als een verwilderd cultuurgewas. In ons land is het voornamelijk bekend uit Zuid-Limburg en het oostelijk deel van het rivierengebied. Het is grotendeels beperkt tot die delen van de rivierdalen die aan pleistocene zandgronden grenzen. Langs de Maas bereikt het al ter hoogte van Oss zijn westgrens (met een voorpost bij Heusden). Ook langs Waal en Rijn komt Rapunzelklokje niet of nauwelijks verder westwaarts voor; stroomafwaarts gaat het hier tot Leeuwen respectievelijk Amerongen. Langs de Gelderse IJssel is het noordwaarts tot bij Zwolle aan te treffen, maar het dringt niet tot langs de Overijsselse Vecht door. Wel heeft het zich in Midden-Limburg vrij ver buiten het Maasdal weten te verspreiden, met name rondom Weert. In Noord-Brabant kwam het in vroeger tijden op verscheidene plaatsen op de zandgronden voor, vooral in het stroomgebied van de Dommel, maar ook verder westwaarts bij Breda en Bergen op Zoom. Tegenwoordig is het in deze provincie buiten het Maasdal alleen in de omgeving van Eindhoven nog van een enkele plek bekend. Een voorpost heeft het in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, waar het vanouds op verscheidene plaatsen voorkomt. Hoewel Rapunzelklokje in sommige streken - Limburg, het Land van Cuijk en het IJsseldal bij Zutphen en Deventer - nog vrij veel aan te treffen is, moet het landelijk gezien als een zeldzame en sterk achteruitgaande plant worden beschouwd. Vroeger werd de wortel van Rapunzelklokje gegeten; rapunculus betekent raapje. In zijn lofdicht Dapes inemptae ( = ongekochte spijzen) uit 1621 roemt Petrus Hondius de Wilde Rapen, ook Hals-cruyt genoemd, die in zijn omgeving - in Oost-Zeeuws-Vlaanderen - te vinden waren.
Rapunzelklokje staat op grazige plaatsen en in de zoom van doornstruweel op vrij droge, lichte, humushoudende, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende en in elk geval niet sterk zure bodem. Het groeit vooral op zandige klei, verder op krijt, löss, niet te voedselarm zand en ook op grinderige plekken. Het lijkt aan tamelijk stikstofrijke plaatsen de voorkeur te geven en verdraagt een matige bemesting, zolang er regelmatig open plekjes in de grasmat worden gevormd : als kortlevende plant is Rapunzelklokje aangewezen op plaatsen waar blijvend een geschikt kiemingsmilieu aanwezig is. Tegenwoordig is het voornamelijk een berm- en dijkplant. Het staat zowel in gemaaid als in beweid terrein, maar alleen daar waar geen intensief grondgebruik plaatsvindt. Zware bemesting en begrazing hebben Rapunzelklokje van veel groeiplaatsen in de rivierdalen doen verdwijnen; toch behoort het vooral langs de Maas tot de dijkplanten die zich naar verhouding lang handhaven. Een op bloemrijkdom gericht bermbeheer komt deze plant zeer ten goede. Maaien omstreeks het begin van de zomer berooft de plant weliswaar van de vruchtzetting van haar eerste bloeistengel, maar daarvoor in de plaats worden verscheidene nieuwe stengels gevormd, die in de loop van de zomer tot bloei komen, wat per saldo een veel groter aantal vruchten oplevert. Bovendien komen bij het maaien kiemingsplekken vrij. Rapunzelklokje verdraagt lichte beschaduwing door struiken of laanbomen en profiteert daar waar het in hun nabijheid groeit, van de humus waarmee ze de bodem verrijken. Een uitgesproken zoomplant is Rapunzelklokje in onze streken echter niet. Op rivierduintjes ontbreekt het; wel kan het op aangrenzende dijkhellingen groeien. Binnen het hoofdverspreidingsgebied in Limburg en het Gelderse rivierengebied komt Rapunzelklokje vrij veel op spoorwegterreinen voor, met name in grazige bermen maar ook veel tussen het grind van emplacementen, maar verspreiding naar andere streken vindt langs het spoor niet of nauwelijks plaats. Het gezelschap waarin deze plant voorkomt, wisselt nogal. Glanshaver (Arrhenatherum elatius) is meestal aanwezig; andere begeleiders zijn bijvoorbeeld Goudhaver (Trisetum flavescens), Zachte haver (Avenula pubescens), Grasklokje, Ruige leeuwentand (Leontodon hispidus), Jakobskruiskruid (Senecio jacobaea subsp. jacobaea), Beemdkroon (Knautia arvensis), Groot streepzaad (Crepis biennis), Grote bevernel (Pimpinella major), Heggenwikke (Vicia sepium), Kruisbladwalstro (Cruciata laevipes) en Gewone agrimonie (Agrimonia eupatoria). Op dijkhellingen langs de IJssel is Rapunzelklokje ook in gezelschap van Kleine ruit (Thalictrum minus), Veldsalie (Salvia pratensis), Duifkruid (Scabiosa columbaria) en Karwijvarkenskervel (Peucedanum carvifolia) aan te treffen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Rapunzelklokje groeit vooral op vochtige tot droge, matig voedselrijke en kalkhoudende bodems. Het is een soort van grazige vegetaties op zonnige open plaatsen. Ze heeft behoefte aan voldoende open plekken om te kiemen. De bodem mag tamelijk stikstofrijk zijn. Ze staat in wegbermen en spoorweg- bermen, op rivierdijken en in zonnige zomen van struwelen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.