Groot streepzaad is een middelhoge voorzomer- en zomerbloeier. De bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig, getand tot veervormig gespleten met een versmalde voet. De middennerf is veelal paarsrood. De hoofdjes hebben een zwartachtig behaard omwindsel. De binnenste omwindselbladen zijn aan de binnenkant behaard. De lintbloemen zijn goudgeel en hun onderkant vertoont geen rode of grijze tint. Groot streepzaad komt voor op in bestendige graslandvegetaties.
Het areaal van groot streepzaad omvat de gematigde delen van Europa, noordwaarts strekt het zich uit tot Midden-Engeland en de Baltische Zee (Noord-Duitsland en Polen). In Scandinavië komt de soort alleen voor als adventief en in het westen van het Iberisch Schiereiland ontbreekt ze. Oostwaarts strekt het areaal zich uit tot Europees Rusland, Oekraïne, Roemenië, Bulgarije en het Europese deel van Turkije. In België mijdt groot streepzaad de zure districten (Zand- en Zandleemstreek, Kempen, Ardennen).
Groot streepzaad is een vrij algemene plant in Vlaanderen en heeft een sterke voorkeur voor de Leemstreek en vooral voor de Maasvallei. Merkwaardig is dat het in de periode 1939-1971 volgens de Atlas (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1972) vrij frequent in de kustpolders voorkwam, terwijl het daar in de periode 1972-2004 nauwelijks teruggevonden is. Het is onduidelijk of het hier om een achteruitgang gaat of om identificatie- problemen (verwarringen met klein streepzaad).
Groot streepzaad is een middelhoge tot hoge, vrijwel onbehaarde of verspreid borstelig behaarde, twee- of meerjarige voorzomer- en zomerbloeier met een korte penwortel. Het begint eerder dan andere Streepzaadsoorten te bloeien, meestal in de eerste helft van mei. Het brengt minstens één winter als rozet door en sterft na vruchtzetting af. Voor de eerste maaibeurt in juni is het vaak een imposante, eenstengelige, alleen de bovenste helft vertakte plant met een brede tuil van drie tot vier centimeter brede hoofdjes. Nadat de eerstgevormde stengel is afgemaaid, worden vanuit de stengelbasis vaak nieuwe (zij)stengels gevormd, die kleinere hoofdjes met een middellijn van ongeveer twee centimeter dragen. De bladeren van zulke planten zijn vaak onregelmatig van vorm, min of meer gedraaid en dikwijls zelfs wanstaltig. Maar ook de bladeren van onbeschadigde exemplaren kunnen in vorm nogal uiteenlopen. Ze zijn langwerpig tot lancetvormig, getand tot veervormig gespleten of gedeeld, met een versmalde of spies- tot pijlvormig geoorde en dan min of meer stengelomvattende voet. De bladslippen hebben een stompe tot spitse, maar niet toegespitste top. De middennerf is veelal paarsrood, vooral naar de voet; ook de stengel heeft vaak deze kleur, vooral aan de voet en op de ribben. Gewoonlijk zijn de bladeren van jonge rozetten minder ingesneden dan die van de bloeiende plant; nieuwe stengels, na afmaaien gevormd, geven dikwijls weer de 'jeugdvorm' te zien. De hoofdjes hebben een zwartachtig behaard omwindsel, waarvan de buitenste blaadjes afstaan. De binnenste omwindselbladen zijn aan de binnenkant behaard. Deze kenmerken van het omwindsel zijn belangrijk voor het onderscheiden van Groot en Klein streepzaad, waarmee veel fouten worden gemaakt. Weliswaar is er meestal ook verschil in formaat van de hoofdjes, maar door de veranderingen in uiterlijk die Groot streepzaad na afmaaien vertoont, kan men hier niet altijd op afgaan. De lintbloemen zijn goudgeel en hebben een evenzo gekleurde stijl (een verschil met onder meer Paardenbloemstreepzaad, dat ook nogal eens voor Groot streepzaad wordt aangezien). De onderkant van de buitenste lintbloemen vertoont, anders dan bij veel andere groothoofdige Paardenbloemachtigen, geen rode of grijze tint. De nootjes zijn bij rijpheid geelbruin; ze vertonen meer dan tien (tot twintig) ribben en zijn glad en ongesnaveld.
Groot streepzaad komt voor in Europa met uitzondering van de meeste randgebieden; zuidwestwaarts gaat het tot Oost-Spanje, noordwaarts tot Noord-Engeland en het Oostzeegebied. In Nederland is het vrij algemeen in Zuid-Limburg en langs de grote rivieren, vooral langs de Nederrijn; langs de Gelderse IJssel wordt het aanzienlijk minder aangetroffen. Verder dringt het langs de Hollandse IJssel, de Utrechtse Vecht, de Eem en de IJsselmeerkust tot in het Hollands-Utrechtse poldergebied door; aan de westelijke IJsselmeerkust komt het tot bij Hoorn en mogelijk nog verder noordwaarts voor. Het voorkomen in Noord- en Zuid-Holland dient echter nauwkeuriger te worden onderzocht, zoals dat ook geldt voor Zeeland en Noord-Brabant: tot dusver zijn er maar weinig controleerbare opgaven uit deze provincies. Veel vondstmeldingen berusten vermoedelijk op verwarring met Klein streepzaad of, als het om het Deltagebied gaat, met Paardenbloemstreepzaad. In Noordoost-Nederland is Groot streepzaad met zekerheid alleen bekend uit het gebied tussen Delfzijl en Winschoten, van een tamelijk rijke maar in omvang beperkte groeiplaats nabij de stad Groningen, en van Ternaard ten noorden van Dokkum. Groot streepzaad is bij uitstek een bewoner van gemaaid grasland. Het groeit in hooilanden, hooiweiden, dijken en bermen met een voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze, vochthoudende maar zeker niet natte bodem, voornamelijk op lichte kleigronden. Op plaatsen die in de voorzomer worden beweid, krijgt het geen kans, behalve bij een zeer lage bezetting met vee. Voor zijn kieming heeft het open plekjes nodig, die ontstaan bij het maaien of door activiteit van mollen; als volwassen plant gedijt het uitstekend tussen langhalmig gras. Vergeleken met de andere in Nederland voorkomende Streepzaadsoorten (Moerasstreepzaad uitgezonderd) is Groot streepzaad veel minder een pionier en veel meer een plant van bestendige graslandvegetaties. In dit verband is zijn korte, twee- of eventueel meerjarige levenscyclus opmerkelijk te noemen. De concurrentiekracht van de grassen op voedselrijke bodem is echter groot, en medebewoners zijn genoodzaakt zich op een of andere manier aan die concurrentie te onttrekken. Verscheidene forse Composieten en Schermbloemigen, die grote hoeveelheden voedingsstoffen nodig hebben, blijken zich te handhaven door zich (letterlijk) uit te putten in omvangrijke vruchtzetting. Een paar vruchten vinden een geschikt, min of meer open kiemingsmilieu waar de plant opnieuw een kortstondig bestaan kan opbouwen. Aldus zwerft een plant als Groot streepzaad heen en weer binnen een vegetatie die als geheel niet veel wisseling in samenstelling laat zien. Op kleine verstoringen van bermtaluds reageert het met uitbreiding; op sterker verstoorde plekken, waar zich een ruderale begroeiing vestigt, laat Groot streepzaad echter gewoonlijk verstek gaan. In de bermen van sommige autosnelwegen komt het tegenwoordig, nu het maaibeheer beter op de flora wordt afgestemd dan voorheen, in groten getale voor. Ook in cultuurgraslanden waarvan het gebruik minder intensief wordt, is toeneming van Groot streepzaad waar te nemen. Planten waarmee het samen voorkomt, Zijn onder meer Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris), Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Grote bevernel (Pimpinella major), Heggenwikke (Vicia sepium), langs de grote rivieren ook de zeldzame Oosterse morgenster; op wat minder voedselrijke bodem Goudhaver (Trisetum flavescens), Grasklokje (Campanula rotundifolia), Rapunzelklokje (C. rapunculus), Knoopkruid, Ruige leeuwentand en Jakobskruiskruid.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Groot streepzaad houdt van graslanden op vochtige, matig voedselrijke bodems en verkiest kalkhoudende substraten. Het is vooral een soort van gemaaide graslanden: hooilanden, wegbermen, kanaalbermen enz.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.